dinsdag 30 december 2014

Wat een heftig jaar

Het is eigenlijk nog een dag te vroeg, maar ik ben al in oudejaarsstemming. Al een hele poos zit ik voor me uit te staren met zo’n blik die niet het nu ziet, maar die zoekt naar eens en toen. Wat een jaar, mompel ik zonder woorden, en schud bewegingloos het hoofd. Zo heftig, zo moeilijk, zo betekenisvol.

Het begon zo ongecompliceerd. Ik moest weliswaar het ziekenhuis in wegens een uitgestulpte ader, maar dat euvel werd vakkundig opgelost, zodat ik na een paar dagen weer thuis was. Korte tijd daarna werd het leven opgevrolijkt door de geboorte van een piekfijne tweede kleindochter, Mimi.

Maar halverwege het jaar sloegen de vaten opnieuw alarm. Nu bleek er een ader dichtgeslibd. Na een schoonmaakactie verstopte de boel opnieuw, zodat er in allerijl een lange bypass moest worden aangebracht. De operatie was ingewikkeld en riskant en zo belastend voor het gestel, dat ik wel tien dagen op de Intensive Care lag en vervolgens vijf weken lang moest revalideren. Het kostte me mijn zomer en bijna mijn hachje.

Sindsdien gaat het leven in een slakkengangetje. Soms stemt het verlies aan kracht en energie wat mies, dan weer ben ik blij dat ik de aanslag op lijf en leden toch maar mooi heb overleefd. Het is het bekende getij van het leven, het eeuwige heen en weer van geboorte en dood, van opgetogenheid en melancholie, van een lach en een traan, maar dit jaar gingen de golven hoger en dieper dan gewoonlijk. Wat een jaar, mompel ik nog eens zonder woorden.


Morgen neemt dit jaar afscheid met een begrafenis. Tine, moeder van een dierbare vriendin, is tijdens de eerste sneeuwnacht van het jaar overleden. Dat is verdrietig, omdat ze nog maar zeventig was. Het is ook goed, omdat het een einde maakte aan de pijn die haar levenseinde verduisterde. Ook boven haar graf wiegt het leven zijn ja’s en nee’s, zijn vraag- en uitroeptekens. En wij wiegen maar mee, mistroostig en blij, bang en hoopvol, moe en levenslustig, voor de zoveelste keer op weg van Oud naar Nieuw.

maandag 22 december 2014

Het geluk van Eindhoven



Het Parktheater en Fontys Hogescholen gaan samen vaststellen, welke plekken inwoners van Eindhoven gelukkig maken. Een en ander gebeurt in het kader van een internationaal onderzoek naar hapspots onder supervisie van de Belgische ‘geluksambassadeur’ Leo Bormans. Dat lees ik op de site van het Parktheater

In zijn thuisland België heeft Bormans al tal van zulke locaties geïnventariseerd. Een puike plek in Antwerpen, bijvoorbeeld, is te vinden op zes kilometer van de kathedraal, in Hoboken, nabij de Schelde. Daar ligt een natuurgebied waar vossen, reeën en bunzings wonen, honderden plantensoorten bloeien en alleen al tweehonderd soorten nachtvlinders rondfladderen. Er huist ook een vliegje dat nergens anders ter wereld is gesignaleerd en daarom naar zijn biotoop is vernoemd: Pseudonapomyza Hobokensis. Wel een plek om het naar je zin te krijgen.

Het zette me aan het denken over de ‘hapspots’ van mijn eigen Eindhoven. De eerste die me te binnen schiet, is een plek waar ik tijdens een blokje om steevast van mijn fiets stap, en ligt bij een zwierige lus in de Kleine Dommel nabij de Boutenslaan. Er staan twee bankjes klaar, en terecht, want hier wil je wel even verwijlen. Zo bevallig als het riviertje hier zijn dansje maakt, zo tref je het niet vaak, en al helemaal niet midden in een stad. Het lijkt precies te kloppen, ook zonder dat je de regels van het rivierdansen kent. Dat idee, gevoegd bij de harmonie en de stille esthetiek, brengt de kijker al gauw in een serene stemming, die je misschien wel geluk mag noemen.

Een andere afstapplek kent ook bankjes, maar is veel stadser. Die bevindt zich halverwege de Torenallee op Strijp S, voormalig industriegebied en nu aan het uitgroeien tot gewilde woon- en werkplek van creatief Eindhoven. Sinds fotograaf Jos Lammers en ik er jaren rondzwierven voor het maken van een boek, ben ik eraan gehecht geraakt, aan dit amalgaam van stoere gebouwen, strakke lijnen, oude inzichten, nieuwe ideeën, arbeiders, nerds, kunstenaars, dynamiek en verbeelding. Telkens als ik er ben, wenkt een bankje en tracteert het op verhalen van toen en nu. Op het fascinerende lijnenspel van de industriële monumenten. Op de jonge gevorkte platanen die de brede middenberm van de Torenallee opvrolijken en daar het proza van al dat witte beton aanvullen met groene poëzie. Hier kun je een half uur op een bank zitten en het idee krijgen dat je heel wat hebt meegemaakt.


Twee puike plekken, twee soorten stadsgeluk. Voila, meneer Bormans.

donderdag 18 december 2014

Weer om je te verhangen



Wat een weer. Het is grijs, nat en hopeloos aan de andere kant van het vensterglas. En niet eens als gevolg van een fatsoenlijke plensbui, maar van de futloze miezer die nu al uren uit het grauw druipt. Weer om je te verhangen.

Ik heb geen aanvechtingen in die richting, maar als ik uit het leven zou willen stappen, zou ik daar geen stralende, zonovergoten dag voor uitzoeken, maar een kleurloze, niksige wegwerpdag als vandaag (en gisteren, en morgen), zo’n dag die nergens voor deugt, behalve voor drama. Ik zie een drom mensen voor me bij de uitgang van een fabriek. Het schemert, ook al is het midden op de dag, en dunne regen vult de plassen. Ze mompelen boos en verbouwereerd, die mensen, want ze zijn net ontslagen, overcompleet, overbodig, te duur, en ze sjokken mompelend door de plassen terug naar hun huizen en vragen zich af hoe ze straks de hypotheek nog zullen betalen. Zo’n dag.

Wel een dag om cadeau te doen aan geharde positivo’s. Hopelijk knappen ze ervan op en drenst en druilt het genoeg om die instant blijdschap van hen tot reële proporties terug te brengen. Goede kans dat er eentje eindigt aan een boomtak met een afscheidsgedichtje in zijn zak: Altijd maar het positieve / Kan mij nu niet meer gerieven.

Trouwens: eigenlijk is het niet ééns een dag om je te verhangen, want zo’n actie zou de dag nog iets melancholieks geven, een zweem van zwarte romantiek, de heroïek van de dichter die aan het leven lijdt en in de regen zijn eigen dichterlijke tranen herkent. Daar is deze vreugdeloze dag te vaal, te loos voor.


Maar let op, de kortste dag van het jaar is nabij en daarmee ook het keerpunt. Op 21 december scharnieren we alweer de winter uit, de lente tegemoet. Ik heb er nu al zin in.

woensdag 10 december 2014

Ultra hip: de trampolinekerk


Nou gaan ze van een kerk bij mij in de buurt een trampolinehal maken. Ik las het in het plaatselijk sufferdje en was even van slag. Vanaf half januari 2015 wordt de Eindhovense H.Hartenkerk verhuurd aan het bedrijf SuperjumpXL, dat zijn bezoekers gaat trakteren op  55 trampolines om zich te bekwamen in de backflip en de squatjump.

Volgens de site van SuperjumpXL is springen in een trampolinekooi ‘helemaal hot’en ‘ultra hip’. Het fenomeen is overgewaaid uit – het zal ook eens niet – Amerika, waar elke stad wel een trampolinepark kent. De springhallen trekken zowel mensen die er komen fitnessen of sporten (in een variant op trefbal), als kinderen die er hun verjaarspartijtje houden.

Dat vind ik nou een lastig nieuwtje. Goed, de kerk stond al anderhalf jaar te wachten op een nieuwe bestemming, nadat het aantal godshuizen in Eindhoven wegens teruggelopen kerkbezoek sterk was ingekrompen. Die nieuwe bestemming is er nu dus, en nog helemaal hot en ultra hip óók. Het had slechter kunnen uitpakken: als  gokhal, uitdragerij of hamburgerknaller.

Toch zit het me niet helemaal lekker dat een eeuwenoud instituut voor geest en ziel moet wijken voor een laatste nieuwtje op het gebied van lichamelijk vertier. De tijdgeest heeft meer op met het profane dan met het sacrale, is meer van het doen dan van het denken en zoekt het liever aan de oppervlakte dan in de hoogte en de diepte. Die kentering ten opzichte van vorige generaties zagen we aanvankelijk aan voor progressief en bevrijdend. Maar langzamerhand vraag ik me af, of we er wel op vooruit gaan als we ons voortdurend maar van inzichten en gebruiken bevrijden.

Voor mij schuilt er nog steeds een zekere ontroering in zo’n irrationeel bouwwerk op de duurste meters van de stad, waar de eeuwen geeuwen en de mysteries misten. Zelfs al ga ik er niet naar binnen, dan nog weet ik dat achter die zware deuren de stilte woont, waarin bezieling en troost gedijen. Achter sommige van die zware deuren, weet ik nu, wordt die stilte verjaagd door de zware ploffen van trampolinespringers en de zware bassen van de begeleidende muziek, en dat stemt me wat melancholiek. En daar hebben ik en al die andere godverlatenen nota bene zelf de kiem voor gelegd. Ik hoor Satan schateren.



zaterdag 6 december 2014

Trap op, trap af met Paul en Menno de Nooijer



Ik denk dat ik het beeld al zo’n dertig jaar ken, en toch frappeert het me weer. Vijf mensen naast elkaar in een trappenhuis waar de ene trap omhoog en de andere omlaag voert. Op de achtergrond een heel hoog venster waardoor daglicht naar binnenvalt. De vijf heffen allemaal het been om een volgende trede te nemen. Met hun neuzen in de lucht en de blik op plechtig is het alsof ze manhaftig in gelid de trap op willen marcheren.

En daar vliegt het tafereel ineens de bocht uit, want de drie rechts in beeld gaan de trap niet op, maar áf. Zij lijken zich vreselijk te vergissen. Hun gestrekte benen zweven boven de diepte van het trapgat. De kijker houdt zijn hart vast. Zo dadelijk maken ze een doodsmak en geen van de drie die het in de gaten heeft. Pas op! zou je ze willen toeroepen, die trap gaat omláág!, maar het lijkt al te laat, het onheil hangt loodzwaar en onafwendbaar boven het trappenhuis, dit moet wel fataal aflopen. Op de foto is het allerlaatste dreigende moment vastgelegd. Een bevroren tel gevaar.

De foto (titel: Upstairs, downstairs) hangt in het Eindhovense cultuurhuis Natlab en maakt deel uit van een grote overzichtstentoonstelling van de fotowerken van Paul en Menno de Nooijer, die daar morgenmiddag 7 december wordt geopend. Voorafgaand aan de opening voeren vader en zoon De Nooijer samen met drie muzikanten de multimediavoorstelling Half the Horizon op. Voor die productie heb ik op deze plek al eerder reclame gemaakt, onder meer omdat ik eraan heb meegewerkt.

Ik heb dus emotionele aandelen in Paul en Menno en kan daardoor niet goed objectief naar hun werk kijken. Maar heel wat beelden pakten me al beet lang voordat ik bij Half the Horizon betrokken raakte. Waaronder de beschreven trappenhuisfoto. Ik zie er een verbeelding in van het eeuwige menselijke geploeter. We doen ons best en stappen manmoedig de dag van morgen tegemoet, maar goede kans dat we radicaal mis stappen met alle builen en schrammen vandien.


Over die builen en schrammen gaat het ook tijdens de voorstelling in het Natlab. En gelukkig evenzeer over schoonheid en bezieling. Want die vormen de andere helft van de horizon.

donderdag 4 december 2014

Youp is niet meer te genieten



Beschrijf ik net hoe tevreden ik ben met mijn nieuwe elektrischefiets, komt Youp van ’t Hek vertellen hoe erg ik ben. Nog erger dan een Bucklerdrinker. Nee, nog veel erger!

Hij zei dat bij Radio Veronica, waar luisteraars de cabaretier en columnist vragen mochten stellen. Het was me glad ontgaan, maar ik werd erop geattendeerd via de site van HP/De Tijd.

Een luisteraar vroeg hem wat hij ervan vond, dat het alcoholarme biertje Radler een zekere populariteit geniet. De vraag werd natuurlijk gesteld omdat Van ’t Hek ooit het vergelijkbare drankje Buckler met succes heeft afgebrand. Dat succes was maar betrekkelijk, aldus Van ’t Hek bij Veronica, want ‘nu is godverdomme het hele land aan de Radler. Dat is nog veel erger. Het is een soort citroenpriklimonade. En alle mensen die Radler drinken, dat zijn ook mensen die elektriek fietsen – zó erg is het. En dat zijn van die echtparen en die zijn in Drenthe en die gaan dan een stukje rijen met elkaar, liefst twee echtparen tegelijk, en daarna nemen ze een Radlertje. Nou, volgens mij kan je beter zelfmoord plegen dan dat je aan de Radler gaat.”

Ofwel: als je zo diep bent gezonken dat je je in het openbaar op een elektrieke fiets durft te vertonen, dan heb je al je waardigheid verloren en kun je maar beter een eind maken aan je sneue bestaantje.

Haha, die Youp! Onze nationale levensgenieter trekt weer eens van leer tegen de gezapigheid.

Maar intussen. Intussen serveert meneer iedereen die wat minder vitaal is, honend af als loser en kampioen van de lulligheid.


Man, ga toch fietsen, besloot ik een vorig kritisch stukje over ’s mans kijk op mens en maatschappij. Dat neem ik helemaal terug. Ik moet er niet aan denken hem ergens op het fietspad tegen te komen. Dat levensgenieten van hem is niet meer te genieten.

zondag 30 november 2014

Hoezo een strop voor Strijp S?

Strijp S tijdens lichtfestival Glow

Wat een tendentieuze berichtgeving over Trudo gisteren in het Eindhovens Dagblad. ‘Megastrop Trudo door Lichttoren’, kopte de krant op de voorpagina. Waarna het bericht vervolgde met: ‘De Eindhovense woningcorporatie Trudo heeft tot nu toe een verlies van 46,3 miljoen euro geleden op de commerciële projecten met het Klokgebouw op Strijp-S en de Lichttoren.’ Het nieuws stond in een brief van het toezichthoudende Centraal Fonds Volkshuisvesting

Dat viel slecht bij de ochtendkoffie. Ik heb een zwak voor zowel Strijp-S als de Lichttoren, zodat het me onaangenaam treft als het niet goed gaat met een van die projecten. Trudo heeft er haar nek ver voor uitgestoken en een kapitaal in geïnvesteerd. En nu zou die inleg zijn uitgedraaid op een
‘megastrop’ en zou de corporatie miljoenen hebben verspeeld?

Verder lezend stuitte ik al gauw op nuances. Die enorme verliezen blijken vooralsnog hoogst theoretisch te zijn. Als het Klokgebouw en de Lichttoren nú op de markt zouden komen, zou de opbrengst lager zijn dan de investering en zou er een negatief saldo resteren. Maar Trudo is helemaal niet van plan de markante gebouwen te verkopen, dus is er ook (nog) geen sprake van een megastrop. Waarmee er weinig overblijft van de larmoyante opening van het Eindhovens Dagblad.

Trudo en haar directeur Thom Aussems spelen zich vaak in de kijker van het ED. Zowel de corporatie als haar voorman houdt er onconventionele gewoontes op na. Ze lijken meer op te hebben met stadsplanning en het herbestemmen van industrieel erfgoed dan met het huisvesten van mensen met een smalle beurs. Zo stak de corporatie veel geld en energie in het ontwikkelen van arty hotels, een skatehal, muziekpodia. studio’s voor creatievelingen en kunstzinnige activiteiten. En haar directeur trok de aandacht met een onconventionele présence, een ruim bemeten salaris, een dito auto en een voorkeur voor lange, visionaire speeches. Er groeide een beeld van een woningbouwclub met een voorkeur voor riskante, branchevreemde avonturen en een egotrippende zakkenvuller als leidsman. En in dat beeld paste de jongste brief van het Centraal Fonds Volkshuisvesting mooi. Althans de korte samenvatting zonder de nuances.


Er is nog een andere nuance die er in dit verband toe doet. De herbestemming van de Lichttoren was de opmaat voor de renaissance van voormalig industriegebied Strijp S. En beide herontwikkelingen hebben enorm bijgedragen aan het veranderende imago van Eindhoven. Dat was nog niet zo lang geleden het wat sneue lelijke eendje onder de grote steden en heeft zich razendsnel opgewerkt tot dynamische voorloper, creatieve magneet en place to be. Zo’n transformatie, die al ‘het wonder van Eindhoven’ is genoemd, heeft voortrekkers nodig die een stad inspireren en op sleeptouw nemen. En Trudo heeft zich een van die voorlopers betoond. Zonder Trudo geen Strijp S en zonder Strijp S geen Eindhovens wonder. En dát zou nou eens écht een strop zijn geweest.

zondag 23 november 2014

Kerstdilemma: doneren of dineren?


Hoe red ik me hier nou weer uit? Nu aan de einder van het jaar de feestdagen weer opdoemen, doemt er ook een fiks dilemma op. Eigenlijk zou ik met Kerst wel eens in een toprestaurant willen dineren. Maar is het moreel wel juist om een heleboel euro’s uit te geven aan pure luxe, op een moment dat Afrika dringend geld nodig heeft om het ebolavirus te bestrijden?

Het is een ongeschreven wet dat Kerst samenvalt met menslievendheid. De feestdagen zijn de dagen van de goede wil, de beste wensen, mooie voornemens en altruïsme. Organisaties voor goede doelen voeren actie om alle opspelende menslievendheid in klinkende munt te vertalen. En daar hebben ze succes mee, want veel mensen blijken gevoelig voor het idee dat Kerst een feest van verbroedering is, een moment om aan je naasten te denken, zeker aan je naasten-in-nood. Dus kopen we massaal Unicefkaarten en stoppen we de collectant van dienst wat extra’s toe.

Maar zelf willen we het óók feestelijk hebben en dus trekken we ons zondags pak aan, bereiden een mooie maaltijd, ontkurken een Châteautje en klinken op ons geluk. En een enkele keer bespreken we een met damast gedekt tafeltje in een gerenommeerd etablissement, proeven van delicate amuses, nippen van Grand Crus in flonkerend kristal en voldoen voldaan de duizelingwekkende rekening.

Dit jaar was het tijd voor die enkele keer, besloten we. Er was in 2014 zo veel naars en lelijks gepasseerd, dat daar flink wat aangenaams en moois tegenover mocht staan, een ster om het duister te vergeten, een Michelinster.

De tafelreservering bij de Karpendonkse Hoeve werd ‘met bijzonder veel genoegen’ per e-mail bevestigd.

Een volgende mailtje was van een hulporganisatie. Of we via Giro 555 wilden doneren voor ebola.

Het wordt èn doneren èn dineren. Michelin gaat glansrijk winnen en ik denk dat dit klopt. Maar eerlijk gezegd ben ik wel eens overtuigder geweest.


vrijdag 21 november 2014

Mark Verhees, of het blije universum van de positivo's

Als ik niet uitkijk, word ik nog eens een optimist, luidde de slotzin van mijn vorige blog. Inmiddels weet ik hoe ik dat kan voorkómen. Ik hoef maar een site van een verklaarde positivo te bezoeken en de huiveringen trekken door mijn leden.

Mark Verhees
Van een keurige psychologiesite verzeilde ik onlangs via een paar clicks pardoes in het blije universum van ene Mark Verhees. Had ik nog nooit van gehoord, wat nogal raar was, want deze Verhees bereikt naar eigen zeggen via lezingen, boeken, trainingen, seminars, e-mails, sociale media en scheurkalenders honderdduizenden mensen per dag. Wat al die mensen in hem zien? “Mijn unieke kracht is dat ik heel goed bij mijn eigen gevoel kom," schrijft hij op zijn site http://www.voorpositiviteit.nl/. "Ik ervaar veel positieve emoties en weet ze ook steeds beter te vinden. Mijn kennis over positieve psychologie en het op een persoonlijke wijze kunnen delen maakt mij uniek. Ik ben expert in positiever denken, leven, werken.

Het is verleidelijk om de man voortdurend te citeren, want zijn manier van schrijven is nogal curieus. Of hij nu oreert over geluk, zakelijk succes of leiderschap, het pakt steeds als één langgerekte zelffelicitatie. Verhees heeft het geweldig met zichzelf getroffen, dat waait je tegemoet vanuit alle open deuren die zijn gedachtegoed te bieden heeft, en dat zijn er vele. Ontdek je mogelijkheden, denk optimistisch, houd van jezelf, geloof in jezelf, laat los, leef van binnenuit… Zo gaat het maar door, het reservoir aan platitudes is onuitputtelijk.

Heel wonderlijk dat een blabla-raadgever als deze man een schijnbaar groot publiek aanspreekt. En hij is lang de enige niet. Kennelijk bestaat er een grote behoefte aan gemakkelijk te verteren levensboodschappen voor alledag. Instanties die vroeger een moreel kompas boden, zoals de zuilen, hebben aan belang en overtuigingskracht ingeboet. Ook individuele leiders vinden minder gehoor, of worden na kortstondige populariteit weer verveeld afgedankt. Een lot dat nieuwbakken wegwijzers, coaches en levensgidsen zoals Mark Verhees ook heel goed zou kunnen treffen.

Dat laatste zou ik toejuichen. Met het volautomatische hiephiephoeradenken van zulke lichtgewicht babbelaars schiet niemand wat op – en nog in het allerminst al die mensen die uit ervaring weten hoe negatief het leven kan uitpakken en die eens een paar achttien karaats positieve ervaringen zouden verdienen.


zondag 16 november 2014

Van helaas naar hoera: de Flyer T8


De rest van de mensheid mag zich druk maken over voetbal, werkloosheid, enge ziektes of Zwarte Piet, maar ik heb pas écht opwindend nieuws: een nieuwe fiets!

Het begon zo. Tot een half jaar geleden was ik een grage fietser. Met een béétje weer klom ik op de pedalen en peddelde de paden op / de lanen in / met stralend oog / en blijden zin. Toen diende zich een vaatprobleem aan, draaide ik drie maanden de ziekenboeg in en verloor het gros van mijn spierkracht. Eenmaal een beetje opgekalefaterd, probeerde ik weer eens op de fiets te stappen, maar dat viel met mijn strammer geworden leden nog niet mee. Mijn herenmodel elektrisch rijwiel voorzag namelijk in een hoge stang die het op- en afstappen in de weg zat. Ik moest op zoek naar een model met lage instap.

Al snel stuitte ik op een overtuigende occasion. Het betrof een Zwitserse kwaliteitsfiets, een Flyer C8, die zich niet alleen gemakkelijk liet bestijgen, maar ook nog eens plezierig oogde, lekker reed en een heel solide wegligging bood. De aanschafprijs was echter navenant, zodat ik er nog eens een nachtje over moest slapen. De aanbieding liet me niet meer los. Ik wilde geen andere fiets meer. Maar toen ik me na een paar weken eindelijk met het prijskaartje had verzoend, bleek de Flyer natuurlijk al verkocht. Dat had ik nou van mijn geaarzel. Zat ik met twéé dompers: mijn eigen fiets onbruikbaar geworden en het alternatief voor mijn neus weggekaapt.

Mijn zoon, die gezegend is met een fietstic, duikelde gelukkig binnen een dag op internet een andere Flyer op. Die stond te koop in een dorp 35 kilometer verderop, maar het betrof wel mooi een T8, een luxe uitvoering van de C8, dus ik op pad, met stralend oog / en blijden zin. Ter plekke was ik meteen verkocht, en de Flyer T8 ook, maar nu aan mij.

Op een oude fiets, luidt het gezegde, moet je het leren. Maar van een nieuwe, zelfs een tweedehandse, kun je zelf wat leren, namelijk dat de domper van gisteren de opsteker van vandaag kan worden.


Als ik niet uitkijk, word ik nog eens een optimist.

donderdag 6 november 2014

Half the Horizon: kanker volgens Paul en Menno de Nooijer


De datum 5 november was heel lang een punt ver weg aan de einder. Maar gisteravond in de Bossche Verkadefabriek was het dan toch zo ver: de eerste echte uitvoering van Half the Horizon, een voorstelling waarin film, muziek en performance elkaar kruisen. Paul en Menno de Nooijer zorgen voor het beeld, Jorrit Tamminga voor de composities, Erik Bosgraaf en Izhar Elias voor de muzikale uitvoering en ik zei de gek voor de meeste teksten.

Als je het niet eerder hebt meegemaakt, is het vreemd om je eigen woorden op filmbeeld en in spel teruggekaatst te krijgen. De voorstelling beschrijft hoe een man de diagnose prostaatkanker krijgt en wat dat doet met zijn gevoelsleven – een onderwerp waar ik helaas verstand van heb. In het script zocht ik naar woorden voor de diepe verwarring die kanker aanricht en die zich beurtelings uit in angst, protest, verdriet en ook lachbuien. Maar nu ik die woorden dan vertolkt zag in beelden en vertaald hoorde in muziek, grepen ze me aan alsof ik er voor het eerst mee werd geconfronteerd. Dat is de kracht die film, muziek en spel toevoegen aan een tekst. Rauwheid wordt er rauwer door, onrust rustelozer, verlies verlorener. Maar het lichte wordt ook lichter, de ontroering ontroerender en het gekke hilarischer, zodat het geheel in balans blijft.

Ik zoog het allemaal op: de (sur)realistische filmbeelden, de soms poëtische, soms jankende, soms dreigende muziek, de geladen stilte in de zaal, het besmuikte lachen, de traan van een enkeling, de herkenning bij sommigen en
het lange applaus, dat ik de makers zo van harte gunde.

Wat ik hen evenzeer gunde, was de recensie in het Brabants Dagblad van vanochtend. Half the Horizon, zo noteerde René van Peer, bestreek een spectrum tussen confrontatie en slapstick met ingenieus, indringend beeld, briljante muziek en zowel rauwe als lichte scènes. ‘Prachtig toch als je de naderende dood zo vol liefde kunt vormgeven.’


Kortom: gaat dat zien. De voorstelling staat zondag 7 december nog in het Eindhovense Natlab, waar dan ook een grote overzichtsexpositie van de fotowerken van Paul en Menno de Nooijer opent.

maandag 3 november 2014

Frank Gehry en Louis Vuitton: lef verdient lof


In Frankrijk zorgt een nieuw museum voor een flinke discussie. Het gaat om de Fondation Louis Vuitton, een particulier museum voor de collectie moderne kunst van de naamgever, een kapitaal modehuis. De topman van dat concern, Bernard Arnault, zou goed zijn voor 21 miljard euro. Een vermogen waaruit je een heel aardig museum kunt financieren.

Dat museum is net geopend en het is meteen spraakmakend. Dat was ook de bedoeling toen Arnault sterarchitect Paul Gehry inhuurde. Gehry had furore gemaakt met het Guggenheimmuseum dat hij in Bilbao neerzette en waarmee hij die stad ineens een enorme trekpleister bezorgde. Zo’n gebouw wilde de Vuittonbaas óók wel. En hij kreeg inderdaad een spektakelstuk. Het 143 miljoen dollar kostende gebouw rijst als een schip met wapperende zeilen van glas op uit het Bois de Boulogne. Een ijsberg, wordt het ook wel genoemd. Of een voorwereldlijk beest.

De reacties waren verdeeld, begrijp ik uit de Volkskrant. Vanity Fair toonde zich enthousiast en noemde Gehry’s creatie ‘gespierd en delicaat, nuttig en fantastisch, het huwelijk ven culturele ambitie en private ondernemingsgeest. Het resultaat is een triomf.’ Maar The Guardian schamperde dat de functionaliteit het verliest van de vormgeving en dat het project overdaad en geldsmijterij uitstraalt. En een Frans architectuurblad sabelde het museum neer als irrationeel, symbolisch voor een tijdperk van excessen en ‘een ode aan de zelfgenoegzaamheid van een merk’.

Het gesmaal over de rijkdom van Arnault c.q. Louis Vuitton is wat vreemd. Zulke gefortuneerde bouwheren staan in een traditie van edelen en kerkvorsten die zowel over kapitaal als over smaak beschikten en hun geld uitgaven aan paleizen en kathedralen die eeuwen na oplevering nog steeds drommen verrukte bezoekers trekken.

Of de kritiek op de architectuur hout snijdt, weet ik niet, want ik heb de Fondation nog niet bezocht. Maar op voorhand valt vast te stellen dat Parijs, of Frankrijk, of n’importe welk land, méér heeft aan een excentriek gebouw dan aan inwisselbare betonnen dozen zoals die nog elke dag overal ter wereld in een vloek en een zucht worden neergekwakt door geestloze architecten en geeuwende stadsplanners. Waarom maken culturele beschouwers zich zo kwaad over buitenissige bouwprojecten die tenminste van durf en verbeelding getuigen, en zwijgen zij als precaire stedelijke plekken worden verknald door het zoveelste vertoon van middelmatigheid of banaliteit? Lef verdient allereerst lof. En dat geldt niet alleen in de architectuur.


zaterdag 25 oktober 2014

En de winnaar is…



In de Volkskrant van vandaag schrijft Hanna Bervoets een boeiende kleine beschouwing over doorzetters. De media vertellen graag verhalen over mensen die ondanks tegenslagen en hindernissen altijd maar doorgaan, hun dromen blijven najagen en aldoende uiteindelijk successen boeken. Het is een eigentijdse mythe, vindt Bervoets. Een sprookje waarin succes het logische gevolg is van doorzettingsvermogen, of, andersom, het najagen van dromen een cruciale stap is op de weg naar succes.

Helaas is de werkelijkheid minder sprookjesachtig, want de meeste van zulke dromen stranden op ontoereikend talent, pech of dom toeval. Niet elk dubbeltje wordt nu eenmaal een kwartje, hoezeer het ook zijn best doet, en niet iedere vlijtige krantenjongen schopt het tot miljonair. Niettemin blijven we graag geloven in de mythe van de doorzetter. Daarachter schuilt het calvinistische idee dat een mens uiteindelijk zal worden beloond voor al zijn zwoegen onder de zon, of met andere woorden: dat hard werken goed voor ons.

Hanna Bervoets stipuleert dat populaire televisieprogramma’s inhaken op de mythe van de doorzetter. In allerlei varianten op de afvalrace jagen deelnemers hun dromen na, terwijl presentatoren hen aanmoedigen niet op te geven en dóór te gaan. Niettemin eindigen van de tien kandidaten er uiteraard negen als verliezers, zodat zulke programma’s weliswaar de mythe van de doorzetter steunen, maar in feite leren dat het najagen van dromen in de meeste gevallen tot teleurstellingen leidt.

Doorredenerend: als de ontgoocheling zo’n vertrouwd fenomeen is, hoe komt het dan dat we er niet méér van weten? Het onderwerp is breed en diep genoeg om tal van wetenschappelijke onderzoekers te kunnen inspireren. Waar blijft de filosofie van de flop, de economie van de tegenspoed, de psychologie van de deceptie?  Waarom bloeit rond dit onderwerp niet een bonte bedrijfstak met duizendeneen vormen van troost, pep en afleiding op?. Wat hebben literatuur, muziek en beeldende kunst te bieden voor een beter begrip van onze desillusies en de verwerking daarvan?


Maar opgepast, dadelijk komt een televisiemaker nog op het idee voor een fijne tv-show waarin de Pechvogel van het Jaar wordt gekozen. Ik hoor de trommels al roffelen: “En de winnaar is…”

dinsdag 21 oktober 2014

DDW: antidesign is ook design


Elk jaar rond deze tijd woedt in Eindhoven de Dutch Design Week en elk jaar is het prijs. Op tientallen plekken verzamelen zich mensen met nèt iets kekkere kapsels, brillen, tassen en jassen dan gemiddeld. Tussen de binnenstad en de meer perifere designlocaties sjezen gesponsorde designtaxi’s met kunstzinnige dakopbouw heen en weer. Vooral place to be Strijp S met zijn stoere, industriële looks trekt drommen publiek.

De voordeurbel rinkelt. De post brengt me een grote enveloppe van een speciaalzaak in medische hulpmiddelen. Ik had er een artikel besteld, dat ongeveer haaks staat op de glamoureuze sfeer die rond design hangt: een wegwerp incontinentieonderbroek. Ik had zo’n onding ooit nodig gehad na een zware operatie en me er zeldzaam ongelukkig in gevoeld. Nu kwam het van pas als rekwisiet voor een theatervoorstelling waarbij ik betrokken ben.

Als ik het attribuut inspecteer, is het net alsof ik het weer voor het eerst in handen heb. De watachtige absorberende vulling. De elastieken roesjes die blijkens een uitleg voor een goede pasvorm en een hoog comfort zorgen. De anti-lekrandjes die behalve bescherming ook alweer comfort bieden.
De ingebouwde remedie  (Odour System) tegen luchtjes. De vochtindicator die blauw kleurt bij verzadiging, volgens ISO 11948-1 een feit bij 2200 ml.

Wie geen last heeft van blaas of bekkenbodem, kijkt vreemd op van zulke kwalificaties, maar heel wat mensen zijn er vertrouwd mee en bij gebaat. In feite is zo’n barokke wegwerponderbroek natuurlijk óók design, zij het in al zijn lelijkheid eerder antidesign. Niet alleen oogstrelende, hippe spullen worden ontworpen: elk nieuw product heeft een vorm nodig. En dus hebben vormgevers zich ook gebogen over probate hulpmiddelen bij incontinentie, waaruit specifieke knowhow is ontstaan, met alle gootjes en watten en elastiekjes vandien. Waarschijnlijk is er op een of andere ontwerpafdeling nog eens een fles bubbels ontkurkt omdat een senior designer het gepatenteerde Odour System had bedacht. Iedereen beleeft wel eens zijn finest moment.


Eigenlijk is de anonieme bedenker van de drooghoudslip me liever dan de topdesigner die in alle bladen figureert en vooral goed is in het vormgeven van zijn eigen carrière. Maar als ik later nog wat rondhang op een van de Eindhovense hotspots en waarderend rondkijk door de rauwe, weidse ruimte en allerlei moois en spannends in me opneem, dan vertrouw ik dat ‘eigenlijk’ van me toch niet helemaal.

Foto: Trendbeheer.com

woensdag 15 oktober 2014

Naar en raar op de Intensive Care



Over het verzoek hoefde ik niet lang na te denken. Of ik samen met enkele lotgenoten en verwanten wilde napraten over onze ervaringen op de Intensive Care. De medewerkers van die afdeling wilden graag horen hoe patiënten de behandeling en verzorging hadden beleefd en wat daaraan nog viel te verbeteren.

Dat leek me een zinnig idee. Ik had al eens eerder deelgenomen aan een vergelijkbare ontmoeting tussen patiënten en behandelaars, een zogeheten Els Borst-gesprek, en gemerkt dat het goed is als zorgverleners eens door de ogen van hun afnemers naar zichzelf kijken. Van de patiënt als docent valt te leren hoe belangrijk oprechte aandacht en zorgvuldigheid in de zorg zijn.

Zo zaten we op een avond met zes patiënten, evenveel familieleden en een gehoor van tientallen IC-medewerkers in een zaaltje van het Máxima Medisch Centrum en wisselden gedachten en belevenissen uit. Met daarbij het verzoek, het besprokene niet naar buiten te brengen. Ik laat het daarom maar bij de vaststelling dat er veel tevredenheid klonk over de ‘vijfsterren’-zorg en de ruime informatievoorziening op de afdeling; wel bleken de voortdurende piepjes van de apparatuur hinderlijk en voelden patiënten die met verwardheid kampten, zich niet altijd begrepen en serieus genomen.

Tussen de koffie en de cake door dwaalden mijn gedachten af en toe weg naar de duistere augustusdagen die ik op deze afdeling doorbracht na een zware en riskante operatie aan mijn bloedvaten. Narcose, medicatie en verzwakking maakten dat ik hele stukken uit die periode kwijt ben, maar ik weet nog goed hoe naar en raar ik me vaak voelde: mijn lichaam ziek en krachteloos, mijn hoofd een bioscoop waar beurtelings horror en avant-garde werd gedraaid, met beelden die ik niet kon bijbenen en scènes die verkeerd leken gemonteerd. De ene keer zat ik in een piepklein, benauwd kamertje waar een eindeloze reeks dozen werden binnengebracht. De volgende filmset bevond zich in Egypte en had iets te maken met dure sigaretten, espresso en Julius Caesar. Dan was ik weer in een nevelig veld vol waxinelichtjes in Zuid-Limburg, waar een uitvaart leek plaats te vinden zonder dat duidelijk werd wie de overledene was. En steeds begreep ik niemand, zo min als iemand mij begreep. Ik wilde weg, maar wist niet hoe. Ik wist niet eens meer het verschil tussen feit en waan. Ik wist alleen dat ik het heel akelig vond wat ik al dan niet meemaakte en dat ik intens hoopte dat het ooit weer zou ophouden, dit dolle tollen tussen flarden en schimmen dat ‘delier’ heet.

En het hield op. Uiteindelijk vond ik de uitgang uit deze mieze, misse kermis. Maar er was een heleboel intensive care voor nodig.



woensdag 8 oktober 2014

Geen leuk stukje


Ik heb vandaag echt zin om eens géén leuk stukje te schrijven. Dat komt: ik heb het helemaal gehad met het woordje ‘leuk’. Zomaar, van het ene moment op het andere, kan ik het niet meer horen of zien. Het wordt simpelweg veel te vaak gebruikt. Hoe was de film? Hoe was de vakantie? Hoe bevalt het nieuwe huis? Hoe vind je die nieuwe collega? Dikke kans dat het antwoord ‘leuk’ luidt.

‘Leuk’ is het duizenddingendoekje van de Nederlandse taal. Een etiket dat zich overal op laat plakken en daarom nauwelijks nog zeggingskracht heeft. Op Facebook volstaat één klik om iets leuk te vinden. Met een zo lage drempel is een like amper een blijk van waardering te noemen; niettemin vinden veel sites die respons toch dermate belangrijk dat ze jengelen om duimpjes: ‘vind ons leuk!' Het is een soort applausinflatie, maar op Facebook zit men daar niet mee.

Een heftige vorm van leukigheid vinden we bij het fenomeen van de leukste thuis. Dat is een persoon, doorgaans een manspersoon, die denkt dat hij hoogst vermakelijk is, maar door zijn omgeving heel anders beoordeeld wordt en daarom maar het hardst lacht om zijn eigen kwinkslagen.

Het is ook oppassen geblazen als winkels in prullaria of horecazaken zich Leuk! noemen, want zo’n naam geeft het signaal dat hier waarschijnlijk een schurend type gezelligheid wordt verkocht: een instant knusheid die net te bedacht is om aangenaam te zijn. Een écht leuk restaurant zou zich nimmer Leuk! dopen. Het doet denken aan die contactadvertenties waarin leuke vrouw leuke man zoekt om ser. rel. mee op te bouwen en waar niemand op reageert.

Wat is er erger dan leuk? Helemaal leuk. Op Google vind ik een winkeltje uit Barendrecht, waarvoor de uitbater de naam Helemaal leuk! Home en Lifestyle heeft bedacht. Als ik even doorklik, blijkt het in juni laatstleden failliet te zijn verklaard. Dat krijg je er nou van.


zaterdag 4 oktober 2014

Neptroost van Acda en De Dijk


Een van de hardnekkigste clichés van de laatste jaren is dat het allemaal wel goed komt. Van de wachtruimte in het ziekenhuis tot de kleedkamer van de sportclub en van de wandelgangen op het Binnenhof tot de toog van Café ’t Hoekje kun je die dooddoener optekenen. Loopt een huwelijk niet lekker, heeft iemand iets lelijks onder de leden, presteert de favoriete voetbalclub voor geen meter of staat een politieke partij slecht in de peilingen? Er dient zich steevast wel iemand aan met de sussende boodschap dat het allemaal heus wel goed komt.

Nu heeft popgroep De Dijk er samen met Thomas Acda weer een liedje van gebakken. Het is de titelsong van de film Wonderbroeders, waarin Acda een hoofdrol speelt. Dijk-frontman Huub van der Lubbe mocht het nummer dezer dagen vertolken bij RTL Late Night van Umberto Tan:

Alles komt goed
Alles komt goed
Wat je ook doet
Of vindt dat je moet
Vooraan in de rij
Of achter in de stoet
Alles komt goed
Alles alles alles komt goed

In een toelichtend praatje legde de zanger het uit. Natuurlijk zit het leven niet altijd mee, maar op zo’n moment moeten we maar bedenken dat een tegenvaller later vaak toch ergens goed voor blijkt te zijn. Dus uiteindelijk komt alles alles alles goed!

Het is van een blakende blijdschap die zich moeilijk laat tegenspreken. Sputter je dat misschien niet alles alles alles altijd maar helemaal goed komt, dan sta je al gauw te boek als een iezegrim, een azijnzeiker of erger nog: een pessimist. Alles en iedereen moet succesvol zijn, dat is de mantra van deze tijd, en mantra’s lenen zich niet voor nuances. Met ons gaat het goed, en zo niet, dan komt het goed, heus.

Het is een cliché, zei ik al, een gemeenplaats die het niet van de originaliteit moet hebben. Nu zijn clichés er niet voor niets. Ze geven uitdrukking aan een breed gedeeld gevoel of vermoeden en ademen in die zin een zekere wijsheid van de straat, een soort allemansfilosofie. Povere clichés halen dat niveau echter niet en blijven steken in gratuite nepwijsheden. Zoals de neptroost dat alles altijd goed komt.

Bezoek eens een verpleeghuis, Huub van der Lubbe. Kijk eens naar een documentaire over Syrië, Thomas Acda. Luister eens naar mensen met een stoornis in hun hoofd of een trauma in hun levensloop. Kleineer problemen niet door te doen alsof ze maar tijdelijk zijn. En probeer het volgende keer eens met lekker swingende blues.






maandag 22 september 2014

Ontslagen!

Gelukkig: nog een paar dagen en ik word ontslagen. Weinig mensen zullen me deze woorden nazeggen, want doorgaans draait het bij een ontslag om het verlies van een baan en de verworvenheden die daarmee samenhangen. Dus om een verslechtering van iemands positie. Maar ik raak geen baan kwijt, maar mijn status als klinisch patiënt van revalidatiecentrum Blixembosch. En dat betekent een hele verbetering van mijn positie.

Terugblikkend is het nog snel gegaan. Vijf weken geleden kwam ik hier binnen. In een rolstoel, want ik kon nog amper op mijn benen staan en was dermate onder conditie, dat ik schatte wel drie maanden revalidatie nodig te hebben om weer enigszins op krachten te komen. En aanstaande donderdag kan ik alweer naar huis, voldoende op de been om het dagelijkse leven zelfstandig op te pakken. Er zal nog een heleboel fysiotherapie nodig zijn, maar daarvoor hoef ik niet op Blixembosch te blijven en kan ik naar een praktijk naar keuze.

Het was me wel een dollemansrit, de tocht die ik tot dusver heb afgelegd. Me amper van dreigend kwaad bewust, ging ik begin deze zomer het medisch tracé in met een operatie aan een verwijd bloedvat, een aneurysma. Er volgden verstoppingen en nieuwe ingrepen, waarvan de laatste, een grote omleiding, me zowat mijn hachje kostte. Dat avontuur moest ik bekopen met een verblijf op de intensive care, compleet met wanen en angstdromen die rechtstreeks uit het spookhuis kwamen. Zo koortsig als het hoofd was, zo lam en uitgeput waren lijf en leden. Geen wonder dat er een periode van revalidatie moest volgen. Wel een wonder dat die beperkt bleef tot vijf weken.

En nu  sta  ik bijna opnieuw op de stoep van Blixembosch, maar nu aan de andere kant van de voordeur, een nieuwe tussenstop op de lange terugweg naar het gewone leven. Hoewel… Bestaat dat gewone leven nog wel? Als deze drieste zomer van de witte jassen me iéts heeft duidelijk gemaakt, is dat niets vanzelfsprekend is. Wat gisteren alledaags was, is vandaag delicaat en morgen een bron van heimwee en melancholie. Een rondje op de fiets, een blos op de wangen, een onbekommerde lach, een glas met z’n tweeën, zomaar een nazomeravond en tóch één uit duizenden: het zijn momenten om te koesteren, maar ze laten zich vaak pas herkennen als ze zeldzaam worden en dreigen te verdwijnen.


Voortaan beter opletten, zei de meester op de basisschool al, Maar we dachten dat we wel wat beters hadden te doen.

woensdag 17 september 2014

Goed bedoelde stilte


Het mooie van goede bedoelingen is dat ze vaak zo ontroerend zijn. De bedenkers van het revalidatiecentrum waar ik tijdelijk vertoef, bedoelden het ook goed toen ze een ruimte reserveerden, waar de revalidanten samen konden eten en ontspannen. Hier zouden ze samen ontbijten, lunchen en dineren, ganzenborden en mens-erger-je-nieten en 
dus volop de gelegenheid krijgen ervaringen uit te wisselen en te leren van elkaars wel en wee.

Maar ja. In de praktijk kan minstens de helft van het (steeds wisselende) gezelschap in de ontmoetingsruimte niet of nauwelijks praten : gevolg van het hersenletsel waarvoor ze hier behandeld worden. Dat drukt de spraakzaamheid van de overige aanwezigen ook nogal, zodat de maaltijden grotendeels in stilte verlopen en de gezamenlijkheid zich vooral bepaalt tot zwijgen. De spelen blijven ook onaangeroerd in de kasten liggen, want na de maaltijden zoeken de patiënten liever de beslotenheid van hun kamer op, of voegen zich bij de binnendruppelende visite.

Het doet me denken aan een ander revalidatieproject waaraan ik eens deelnam en dat alleen maar praatgrage deelnemers kende. Men vertelde honderduit en over een waaier aan onderwerpen: van de kleinkinderen tot tuinonderhoud en van uitstapjes tot medische lotgevallen. Een van die revalidanten had het daarbij voortdurend over ‘die van ons’. Omdat ik de streekdialecten niet allemaal beheers, wist ik niet goed wie of wat de man bedoelde – wat mij betreft kon het evengoed goed ‘s mans chrysanten als zijn nageslacht betreffen, Na een paar ochtenden studeren was ik erachter: ‘die van ons’ bleek zijn echtgenote. Die van ons wist alles van kruiden / wou nooit op vakantie / had het niet op dokters / zat nooit stil / leerde de kinderen tenminste manieren.

Toen ik eenmaal doorhad dat die van ons die van hem was, vroeg ik me af waarom hij zijn eega toch zo betitelde. Kennelijk was het hem niet genoeg dat mevrouw de zijne was en had hij voor haar een soort pluralis majestatis gereserveerd. Zij was niet alleen die van hem, maar de koningin van heel het gezin, inclusief alle erfhonden, broedse kippen, halve hanen en tortelduiven die daarbij hoorden. Ik zag een klassieke matrone voor me, met bollende rokken, een gebloemde schort en handen die van aanpakken wisten (en van een oorvijg op zijn tijd, want daar was nog nooit iemand slechter van geworden). Maar dan nam ik de schamele, stramme gestalte van de bijbehorende revalidant in me op en kon ik me naast hem toch ook weer geen dragonder van een wijf voorstellen, zodat ‘die van ons’ een mysterie bleef.


Of ze nou praten of niet, de mensen laten zich maar moeilijk begrijpen. 

maandag 15 september 2014

Paul de Nooijer, James Joyce en Goudlokje


Telefoontje van fotograaf en filmer Paul de Nooijer. Het gaat over zijn jongste project Half the Horizon. Deel daarvan wordt een song van Syd Barrett met tekst van James Joyce. Of ik daarvan een Nederlandstalige interpretatie zou willen leveren.

Toe maar! De eerste naam kende ik een beetje: een dolende ziel die beroemd werd met Pink Floyd, zich te buiten ging aan drugs, een tijdje voor het isolement koos en vervolgens, nog jong, stierf aan kanker. Joyce zei me veel minder. Zijn naam kende ik natuurlijk wel, maar zijn werk amper: regelmatig opengeslagen, maar even vaak onbegrepen terug in de boekenkast gezet.

Barrett had dichtregels van Joyce gebruikt voor de mysterieuze song Golden Hair. Een vreemd lied met een als een mantra herhaalde melodie, die bij het eerste gehoor wat saai aandoet, maar vervolgens toch gaat intrigeren.  Het gaat over een man die zich afsluit voor een verleidelijke vrouw. Paul de Nooijer herkende dat thema, want voor hem had de verleiding eveneens afgedaan. Altijd was erotiek een leidmotief in zijn werk geweest, totdat prostaatkanker hem had genoodzaakt tot een ingrijpende behandeling die hem zijn testosteron en zijn libido kostte.

Hij vond Golden Hair dan ook helemaal passen in zijn nieuwe project Half the Horizon, dat op wrange, poëtische maar ook hilarische wijze toont hoe (prostaat)kanker op een leven inwerkt. Het wordt een multimediaspektakel met film, muziek en spel van Paul en (zoon) Menno de Nooijer en live muziek van Jorrit Tamminga, Erik Bosgraaf en Izhar Elias.  Omdat ik helaas ook met het onderwerp prostaatkanker vertrouwd ben, en daar wel eens over schrijf, vroeg hij mij voor de teksten. Zo kwam het onder meer tot bovenvermeld telefoontje.

Een eigen interpretatie, geen letterlijke vertaling: dat was het uitgangspunt. Daarom werd Joyce’s verleidelijke Goudlokje een sirene, en doorsneden haar gezangen niet alleen a merry air, maar hele nachten ‘vol genot en gloed’. En zoals Joyce het boek dichtsloeg en de kamer verliet, zo bleek nu ‘de vlam gedoofd, de drift verdreven, de lust geroofd’.

Toen ik Joyce’s woorden en de mijne nog eens nalas, was het me even vreemd te moede. Ik voelde me als het ware betrapt. Alsof Joyce een gevoel had losgewrikt dat ik nier eerder in heel zijn ernst had onderkend.Het gevoel dat het verlies aan libido toch harder bij me aankwam dan ik dacht. Ik had het niet zomaar verloren, het was geroofd. Er was me een wezenlijk deel van mezelf ontnomen.

Van dat besef kun je een chronische blues oplopen. Gelukkig treft dat ongeluk niet al te veel prostaatkankerpatiënten. De meesten relativeren of bagatelliseren hun lot in stilte. Maar dat maakt het onderwerp er niet minder heftig op.
Enfin, binnenkort in het theater (Half the Horizon, 5 november 2014, Verkadefabriek, ‘s-Hertogenbosch.)


woensdag 10 september 2014

Was ik maar een has-been

In de krant wordt iemand smalend een has-been genoemd. Prompt schiet ik vol sympathie voor de betrokkene. Kennelijk heeft hij ooit een zekere roem verworven, maar is de goegemeente hem alweer vergeten. Nou en? Misschien zegt dat wel meer over de oppervlakkigheid van de goegemeente dan over de vergeten prestatie van de ‘has been’.

Sinds de media hebben ontdekt dat de consument zich graag spiegelt aan bekende Nederlanders, is die laatste categorie niet meer aan te slepen. Aldoor worden er nieuwe talentenjachten bedacht om de aanvoer van aspirant-sterren te garanderen. Ook draaien steeds meer praatprogramma’s om BN ‘ers en gasten die dat hopen te worden. Het heeft een inflatie van het ‘stardom’ gebaard, waar vooral praatjesmakers en ijdeltuiten garen bij spinnen. En daar komen ze mee weg, want de kijk- en verkoopcijfers – steeds bepalender in medialand – lijden niet onder de egalisering van de roem.


Als de nieuwe sterren tegenwoordig van de lopende band komen, is het onvermijdelijk dat ze vaak van de B-klasse of minder zijn, en snel weer vergeten raken. Kwalijker is het als dat ook met grotere talenten gebeurt, en bijvoorbeeld een bekroond auteur of musicus na een paar lauwerloze jaren al bij het stofnest van de geschiedenis wordt geveegd. Succes is toch niet pas waarachtig wanneer het voortdurend wordt herhaald? Een verdienste verdampt toch niet zodra en het applaus stilvalt?

Een has-been… Ik wou dat ik er eentje was. Dat ik die ene prestigieuze prijs ooit had gewonnen en een of andere Koninklijke Hoogheid me de bijbehorende gouden ganzenveer had uitgereikt en dat de jury toen heerlijke woorden aan mijn werk had gewijd, waarna het mooiste meisje van de zaal me een nog heerlijker lachje had toegezonden. Wat zóu het, dat het 1989 of daaromtrent was, dus al een hele poos geleden? Het gros moest het met minder stellen en zou nooit een has-been worden.


Geen kwaad woord trouwens over al die zwoegers uit het peloton der naamlozen. De nummer één dankt zijn succes immers per definitie aan de achterblijvers. Maar niet te veel nuances: vandaag graag applaus voor de eenmalige kampioen, de vedette van voorgisteren: de niemand die op ‘n dag iemand is geweest.

vrijdag 5 september 2014

Dag van de Kleine Helden

Deze dag, 5 september, proclameer ik tot de Dag van de Kleine Helden. De dappere doeners die telkens weer hun best doen iets van hun dag, hun baan, hun liefde of hun leven te maken.De succesjes die zij boeken halen nooit de krant, of een oorkonde of zelfs maar een lovend woord van een hotemetoot, maar de kleine helden zijn er wát blij mee. Dat was hen toch maar mooi gelukt, zeggen ze zachtjes tegen elkaar, en ze porren elkaar in de zij en heffen er een glas op, en misschien nóg een, omdat men op één been immers niet kan staan.

Helemaal toevallig is het natuurlijk niet, dat het vandaag Dag van de Kleine Helden is. Om 09.27 uur werd ik zelf namelijk ineens een kleine held. Na tweeëneenhalve week revalideren liep ik voor het eerst een trap op en af. Een heuse trap, met zestien treden en een fikse draai. Op. En. Af. Had me dat bij aankomst in revalidatiecentrum Blixembosch voorspeld en ik had het niet geloofd. Maar het lukte, en niet eens met vallen en opstaan, maar royaal.

Eenmaal bovenaan de trap, had ik de neiging koninklijk te wuiven naar een toegestroomde menigte applaudisserende belangstellenden – zó opgetogen en trots voelde ik me met deze tussentijdse zege in de strijd tegen spierverval. Het was net zo’n triomfantelijk gevoel als die eerste keer na een lange periode van bedlegerigheid dat ik even op eigen benen stond. Een sensatie van herwonnen autonomie, van een terugkeer in het volle leven.

Net als het staan heeft ook een eenvoudige activiteit als traplopen een dimensie gekregen die ik niet kende omdat die zo vanzelfsprekend was. Die trap legt ineens de wereld open, want ik kan nu naar boven en naar beneden om bijna verloren territoria te heroveren: de slaapkamer, de douche, de werkkamer, de tot loft geëxpandeerde zolder. En met die territoria komt uiteindelijk mijn oude leven weer in zicht.

Zoals de ene kleine held met zestien traptreden een wereldveroveraar wordt, zo verstuurt een ander op een dag de belangrijkste brief uit zijn leven, stelt een beslissende vraag aan een beminde, schrijft het eerste gedicht van een veelgeprezen maar slecht gelezen bundel, of besluit een domme vete eindelijk maar eens te vergeten. We halen er de krant niet mee, wij kleine helden, maar we doen in elk geval ons best.



dinsdag 2 september 2014

Scènes uit Blixembosch


Mijn eerste week in revalidatiecentrum Blixembosch ligt alweer achter me. Ik begin te wennen aan de ritmes, de regels, de eigen geluiden en de vaste gezichten. Aan de norse Russin met haarjoggingpakken in vijf pasteltinten, die bij elke maaltijd de verste hoek van de gezamenlijke eetkamer uitkiest om daar traag en lusteloos haar vitaminen weg te werken. Aan de voormalige kroegbaas die niet tegen stilte kan en altijd en overal muziek wil horen of gesprekken aanknoopt. Aan de routinier die alle geheimen van de instelling kent en ze gevraagd en ongevraagd met iedereen deelt. Aan de noviet die nog niet met zijn rolstoel uit de voeten kan en voortdurend tegen muren, tafels en benen aanrijdt en dan verontschuldigend ‘zes’ of ‘tien, ‘nee: achttien’ zegt, want hij heeft hersenletsel en kan bijna niet meer praten.

Ik scharrel wat rond tussen wacht- en oefenruimtes, sjor aan spieren, hap naar lucht, doe nog een rondje, strek acht keer, buig acht keer, sta op en val neer, doodop en verbaasd hoe weinig er van spieren overblijft na een paar weken ziekte en bedrust.

De lange gangen naar de diverse behandelaars hangen vol producten van teken- en schildercursussen. Daaronder prijken opvallend veel sporttaferelen, alsof de deelnemers steeds weer hun dromen uitbeeldden. Even verderop een prikbord met een oproep om mee te doen aan ‘ampuvoetbal’; het betrokken clubje heet ‘kort maar krachtig’.

Zo zwerf ik wat rond, tot ik terugkeer op mijn afdeling en vanuit de kamer naast de mijne een vrouw hoor huilen. Nee, het is geen huilen, het is een klaagzang, een jammeren dat van diep komt en van geen troost wil weten en zo pijnlijk klinkt dat het bijna niet om aan te horen is. “Wil je dan niet meer beter worden?” hoor ik een mannenstem retorisch vragen. Een nieuwe uithaal is het antwoord


 Zó dus kan het lot klinken, rauw en gewond en gespeend van elke gêne. In de aangrenzende kamers is het stil, daar liggen woordenloze verhalen over hoe het leven zijn loop ging en zich niets gelegen liet liggen aan plannen en verwachtingen. Die ene snijdende tristeza uit de naburige kamer balt al die grote en kleine teleurstellingen even samen. Één moment maar, dan klinkt er getrippel van kindervoetjes, gevolgd door hoge lachjes. Bezoekuur. Het tijdstip waarop verleden en toekomst proberen samen te smelten. Hoop en wanhoop: het zijn allebei scènes uit Blixembosch. 

zondag 31 augustus 2014

Met verlof


Op de tafel die ik tijdelijk tot schrijftafel heb benoemd ligt naast mijn laptop een memo’tje van de verpleging; ‘Dagverlof weekend akkoord.’ Drie woorden die een heel verhaal omsluiten. Na anderhalve maand ziekenhuis en revalidatiecentrum kan ik twee middagjes naar huis om weer even van het echte leven te proeven. Het vooruitzicht stemt me buitengewoon monter; in gedachten schuifel ik thuis al rond tussen mijn roerende en ontroerende goederen en laat me de bijpassende invallen en herinneringen smaken.

Ik heb dus ‘verlof’. Dat woord ruikt klassiek, het zweemt naar andere tijden, voorbij en vergeeld, naar hiërarchieën die niet meer bestaan, van een klasse die het voor het zeggen had en eentje die bevolen werd. Verlof is, geen recht dat in een cao ligt verankerd, maar een gunst die al dan niet wordt verleend door een persoon of instantie die met dat privilege is uitgerust. Een gezagsgetrouwe instelling als de krijgsmacht werkt met verloven. Hetzelfde geldt voor medische instellingen. Een patiënt die met verlof mag, krijgt toestemming van zijn arts om een poosje patiënt-af te zijn en zijn vertrouwde leven te hervatten

 In die zin is de medische wereld nog helder-ouderwets geordend. De arts weet wat goed is voor de patiënt en de laatste voegt zich naar dat oordeel. Het is van een striktheid die in andere maatschappelijke geledingen onbekend of passé is. Weet de burgemeester het per se beter dan de kiezer, heeft de hoogleraar meer gelijk dan de student en heeft de kok het monopolie op smaak? De witte jas van de geneesheer straalt nog  steeds een autoriteit uit, die andere beroepsgroepen tijdens de informalisering en democratisering van de samenleving goeddeels verloren hebben.

Ik denk dat dit samenhangt met de groeiende waarde die wij aan gezondheid hechten. Het indidivu is zo kritisch geworden, dat het vrijwel alleen zichzelf nog als autoriteit erkent . Maar dan moet dat Zelf wel vitaal en  krachtig zijn en komt een zwak gestel slecht van pas. Onze autonomie en onze gezondheid gaan hand in hand. Daarom hebben dokters nog altijd een streepje voor op andere dragers van gezag en kennis.

Neemt allemaal niet weg dat we ons beter voelen naarmate we de witte jassen minder nodig hebben. In die zin zou ik de hele medische sector  wel met verlof willen sturen. Als het effe kan met pnmiddellijke ingang en voor onbepaalde tijd.


donderdag 28 augustus 2014

Verdronken peuken




Op een binnenplaatsje van het revalidatieoord waar ik voorlopig verblijf hangt een opschrift dat deze plek tot Rookpunt proclameert. Er staat een slordige verzameling tuinstoelen rond een paar tafeltjes met volle asbakken, het geheel overhuifd door een royaal afdak. Hoewel niet echt luxueus, heeft het toch een paar duiten gekost, en dat willen de financiers weten óók. Een wandtekst licht toe dat onder andere het VSB-Fonds, de Hartstichting en de Rabobank deze hangplek voor rokers hebben gesponsord.

Het stemt nieuwsgierig. Nu wil ik ook de hele voorgeschiedenis van het Rookpunt kennen. Wie kwam er op het idee, uitgerekend een zorginstelling te trakteren op een rookvoorziening? En hoe kreeg deze empathische geest er allerlei handen voor op elkaar? Want reken maar dat het agendapunt van een pafplek allerlei vergadertafels heeft gehaald: van de revalidantenvertegenwoordiging en de ondernemingsraad tot het vrijwilligersberaad, de afdelingsleiding, het stafoverleg en uiteindelijk de Raad van Bestuur van het Revalidatiecentrum toe. Misschien heeft een alert locaal raadslid van GroenLinks er nog vragen over gesteld, zodat ook het gemeentebestuur zich nog over de kwestie heeft gebogen. En met een beetje geluk kaartte een verontruste bankklant of donor  vande Hartstichting de zaak aan via een kattebelletje in de ideeënbus – of het betuur er wel goed aan deed geld uit de liefdadigheidskas te investeren in een arbitrair doel als een rookpun – en bakte de lokale krant daar een dampend nieuwtje van met als kop: Geld Goed Doel Gaat In Rook Op.


Vervolgens doemen al die besprekingen in al die vergaderzaaltjes voor me op, inclusief de bobo’s die daar het gesprek leiden, de sprekers die altijd en overal het woord nemen, de notoire dwarsliggers en zij die het niet helemaal doorhebben zonder dat hen remt in hun verontwaardiging of enthousiasme. En na zo’n avond in zo’nzaaltje komen de vergaderaars thuis en vragen hun levenspartners argeloos hoe het was, en gaat de vergadering nog een hele poos door.

Jaren later passeert een revalidant het Rookpunt. Het regent zachtjes en de peuken verdrinken traag in de asbakken. Er heerst een klamme stilte vol vervlogen woorden.