zondag 28 februari 2016

Dwaas met Kaas

Wie is dit? Uit het plafond van het overdekte winkelcentrum dwarrelen muzieknoten die ik niet meteen kan thuisbrengen en toch herken. De melodie gaat steeds weer kopje onder in het geroezemoes van het publiek, maar ik wil weten wat ik hoor en spits de oren. Ineens dringt het tot me door. La Kaas. Mijn voormalige Sirene uit Parijs.

Het was een dwaas verhaal. Jaren geleden liep ik op zoek naar een CD een platenzaak in. Ze draaiden er een chanson van een Française met een zwoele stem waar ik reddeloos voor viel. Die bleek toe te behoren aan een vrouw die er op de hoes net zo uitzag als haar stem klonk. Patricia Kaas. Nooit van gehoord. In Frankrijk een vedette en in heel wat landen een rijzende ster, maar in Nederland nog amper bekend. Ik kocht de CD, zette die bij thuiskomst meteen op en was verkocht. Ze zong l’Heure du Jazz, ze zong Mademoiselle Chante le Blues, ze zong me de oren van de kop. Het was liefde op het eerste gehoor.

In de weken na de aankoop moest ik la Kaas steeds weer horen en daarbij naar haar foto staren, naar die mengeling van melancholie en glamour – ik meen me te herinneren dat ik er zelfs een keertje bij zuchtte. Ik had mijn Sirene gevonden, of zij mij, dat kon ook. In een opwelling belde ik haar platenmaatschappij. Dat ik een verhaal over Patricia Kaas wilde maken, of er een ontmoeting in zat. Een interview? preciseerde een voorlichtster. Ik aarzelde. Vragen had ik eigenlijk niet, het was eerder zo dat zij me naar zich toe zoog. Een interview? herhaalde de voorlichtster. Zoiets, mompelde ik, een Sirene interview je niet, ze roept je en je komt. Regelen we, zei de voorlichtster.

Zo reed ik op een voorjaarsdag in 1993 naar Parijs, eerst langs sintelbergen en smogfabrieken, dan door een stil landschap met lage heuvels, met uit de autospeakers mijn Sirene. Uren later verscheen ze ineens in de lobby van een Parijs hotel voor een interviewmarathon met een reeks internationale journalisten. Klein, tenger, leren broek, slobbertrui, blond haar, afwezige blik. Niet precies een muze zoals ik me die voorstelde, geen fatale godin van de verleiding. Op haar rechterwang zat gewoon een bubbeltje. Ook al zowat. Muzen kennen geen bubbeltjes.

Het gesprekje laat zich kort samenvatten als alleraardigst. Na afloop was ik weer helemaal de oude. 

dinsdag 23 februari 2016

Laks! Lui! Lijzig! Yes!


Traagheid. Ik heb er eerder over geschreven, méér dan eens zelfs. maar ben nog niet van het onderwerp af. Dat komt natuurlijk vooral doordat ik er niet vanaf kan – met lastige longen is elke vorm van vaart voorbij. Maar ik heb ook best schik gekregen in het langzame leven. Het geeft bijvoorbeeld meer ruimte voor aandacht en daar is elke belevenis bij gebaat.

Het kan geen kwaad een lans te breken voor de traagheid, want die heeft een slechte pers. Als ik naar synoniemen speur, kom ik allerlei ongunstige woorden tegen. Mijnwoordenboek.nl levert als score onder meer: besluiteloos, inert, laks, leuterig, lui, mat, treuzelachtig en werkschuw. Op Synoniemennet vind ik nog: indolent, lamlendig, lijzig, passief en vadsig. Wat ik alweer vergeten was, is dat acedia (traagheid in het Latijn) ook nog eens geldt als een van de zeven hoofdzonden, ofwel als een kardinale ondeugd.

Het tegendeel van traag is snel en dat levert veel prettiger klinkende synoniemen op: flitsend, hip, gezwind, vlot, trendy. Je kunt maar beter als vlotte jongen gelden dan als vadsige lamzak, dat is duidelijk.

 In de media is het noodtempo de norm. Tv-presentatoren en hun gasten wedijveren wie het snelst praat en live muziek mag maar één minuut duren. Reclamespotjes mitrailleren hun beelden de huiskamers in. Ook films worden steeds kortademiger. Iedereen heeft vliegende haast uit angst dat anders de snel verveelde kijker afhaakt. En die vrees is nog gegrond ook.

Het zij zo. Ik zou zeggen: kalm is het nieuwe snel. Laks! Lui! Lijzig! Yes! Haast gaat maar ten koste van kwaliteit en genot. Haast verhoudt zich tot het goede leven zo ongeveer als het vluggertje tot de Kamasutra. Geen ongeduldige kok die een Michelinster krijgt; geen schranser die goed proeft wat hij eet.

Ho! Ik merk dat ik zelf aan het accelereren ben, nergens voor nodig, dit moet een kalm stukje worden, niet lijzig, maar rustig, andante, een adagio in de elfendertigste maat. Laat mij maar slenteren door de woorden, niet benen, niet ijlen, zomaar slenteren op zoek naar zin en Zen. De holler wil het vandaag nog morgen zien worden, de flaneur heeft tijd voor het hier en nu. Geef mij maar de traagheid,
de    t     r    
     t         r        a
                 t        
                         
 r            a
         a                               
                                              g  
       h                                                     
                   e
                                                  i
                                                                d.





                  

zondag 21 februari 2016

Youp en de prednisonkoppen

Heb ik de Week van de Euthanasie net overleefd, krijg ik Youp van ’t Hek voor de kiezen.

Ter wille van mijn gemoedsrust had ik me voorgenomen geen NRC-column van hem meer te lezen. De laatste (over de menopauze) was me zo slecht bekomen, dat het me een heleboel lelijke woorden aan zijn adres in de pen had gegeven. Lezend over mevrouw Huppakee en de euthanasiediscussie kwam ik hem ineens weer tegen. Hij is kennelijk aan de beterende hand, want de toon is als vanouds: van dik hout zaagt Youp klanken.

Waarmee sticht hij ons ditmaal? Dat hij jeuk krijgt van de zogenaamd integere televisieprogramma’s vol medische malaise en het daaraan verbonden menselijk leed. ‘In elk programma hinkepinkt er wel een uitzichtloze invalide met een prednisonkop zonder haar voorbij of piept een astmapatiënt met ongeneeslijk reuma dat hij of zij gewoon dood wil.’

Haha. Hahaha! Een uitzichtloze invalide! Met een prednisonkop! Zonder haar! Lachen toch? Of een piepende astmapatiënt met ongeneeslijk reuma! Toe maar, de ene dijenkletser na de andere, Youp schudt ze uit zijn mouw alsof het niks is.

Het is ook niks. Zero, nada, niente. Praat één keer met iemand die geen perspectief meer heeft in het leven en je maakt er nooit meer een grap over. Adem één minuut door een rietje – zo voelt het ademen voor een longpatiënt aan – en je piept wel anders. Stel je éven voor hoe het is om rotmedicijnen te moeten slikken waardoor je gezicht opzwelt en/of je haren uitvallen... Maar nee, denken en empathie, daar is Youpiedepoepie niet van.

Het is niet alleen bot om doodzieke mensen onder te spugen met de fluimen die hij voor geintjes houdt, het is ook van een niveau waarvoor de gemiddelde Leidse corpsbal – Youps rolmodel – zich zou generen. En waar NRC Handelsblad trouwens ook bezwaarlijk prat op kan gaan.

De kop boven de column luidt: Leven voor de dood. In reactie op alle aandacht voor medisch malheur pleit hij, zoals wel vaker, voor ‘iets meer vitaliteit, iets meer leven!’ Daar heeft hij een punt. Vraag maar aan de zieken.


woensdag 17 februari 2016

Ik kom die Week van de Euthanasie wel door


Hoera, het is de Week van de Euthanasie! Dat lees ik vanochtend in de krant. Het was me eerlijk gezegd ontgaan. Toch waren er al twee tv-documentaires over het vervroegde levenseinde uitgezonden, die ook al werden nabesproken in een ander tv-programma, en was in de krant de problematiek van ernstig zieke jongeren met een doodswens aan de orde gekomen. Het onderwerp stond dus min of meer op de agenda.

Nu begrijp ik beter waarom het eergisteren tijdens een informatiebijeenkomst over de longziekte COPD ook al uitgebreid over de dood ging. Ik was aangeschoven omdat ‘advanced care’ bij COPD zou gaan, een onderwerp waar ik als chronisch puffer wel meer over wilde weten. Ik hoopte op verse inzichten, farmaceutische vondsten, verfijnde therapieën, een beetje perspectief. Maar de inleidster had het vooral over palliatieve zorg, eindfase, morfine, beademing, euthanasie.

De zaal zat vol longpatiënten, maar ik proefde meer ongemak dan herkenning. Al helemaal bij mensen die nog tamelijk weinig last hadden van hun aandoening en zich rot schrokken van hun geschetste toekomst. Maar ook bij mensen zoals ik, die al langer weet hadden van lastige longen, maar zich bepaald nog niet aan het eind van hun Latijn waanden. Het was alsof er ineens een vertegenwoordiger in doodskisten voor je deur stond. “U hebt ernstig COPD? Dan heb ik een geweldige aanbieding voor u.”

Om niet echt in een grafstemming te raken, ging ik tijdens de pauze maar naar huis. De doodgraver liftte ongevraagd mee en hield me de rest van de avond zwijgend gezelschap, zo’n stille gast die erg aanwezig kan zijn.

Ik kwam er niet goed uit: was de inleidster nou te somber geweest, of was ik als de struisvogel die bij dreigend gevaar zijn kop in het zand steekt? Ik ging nog eens na wat er zoal te berde was gebracht. In feite weinig nieuws, het meeste wist ik al uit de medische literatuur. Waarom wou ik er dan toch niet van horen? Omdat het een algemeen verhaal was, denk ik, een verhaal over gemiddeldes en percentages en statistieken, maar niet mijn verhaal. Zoals een medicijn niet per se alle bijwerkingen uit de bijsluiter veroorzaakt, zo pakt een ziekte voor elke patiënt anders uit, en dat geldt ook voor ernstig COPD.


Bovendien concentreer ik me liever op de concrete kwaliteiten van vandaag dan op de mogelijke moeilijkheden van morgen. En morgen dito en overmorgen idem. Zo kom ik die Week van de Euthanasie wel door.

maandag 15 februari 2016

Dag, Bořek Šípek

Sipek in 1987.  Foto Michael Ferron
Ach, Bořek is dood, Bořek Šípek, de grote Tsjechische ontwerper. Ik ben al een fan van hem sinds ik hem in 1987 voor het eerst interviewde. Af en toe kocht ik een van zijn creaties, een paar glazen, een karaf, een zilveren bestek. Twee jaar geleden nog toog ik naar de Amsterdamse galerie Alterego, die heel wat werk van hem aan de man brengt, en keerde terug met vier elegante glazen, verfijnd van kleur, buitenissig van vorm, die nog elke keer dat ik er naar kijk mijn gemoed een kontje geven. En nu is hij dood, 66 jaar pas, kanker.

Het raakt me dieper dan ik dacht. Ik bewaar warme herinneringen aan de keren dat ik hem ontmoette, in Amsterdam, Heerlen, Praag, en me laafde aan zijn verhalen vol liefde voor het leven, de kunst, de levenskunst en de filosofie. Die verhalen spreken ook uit zijn oeuvre. Ik werd in ’87 meteen verliefd op een van zijn eerste ontwerpen, een teder stoeltje, Bambi gedoopt, een mengeling van messing, zijde, esdoornhout en emoties. Toen ik een jaar of wat later overwoog het aan te schaffen, bleek het al een collector’s item en onbetaalbaar. Ik heb het even kunnen strelen, verder ging onze liefdesgeschiedenis niet.

Maar er kwamen wel een paar kleine Šípeks in huis om op hun beurt mijn zinnen te strelen. Bijvoorbeeld voetloze partyglazen waarin de steel is doorgeschoten: je kunt ze niet wegzetten en moet ze aandachtig gebruiken want anders krijg je de steel in je neus. “Erotische glazen,” lichtte hij toe. “Ik wil dat mensen niet met hun handen van mijn producten af kunnen blijven.”

Laat ik mezelf ook nog citeren: “Hij wil samenvoegen,” schreef ik eens, “wat in zijn opinie niet zonder elkaar kan: nut en waarde, toen en nu, doel en gevoel, functie en gebruik, vorm en inhoud, waarheid en illusie. De vraag of een voorwerp handig is en aardig oogt, is hem te beperkt. Het kan zoveel méér, het kan sprookjes vertellen en harten beroeren en het verleden aan het heden knopen. De kracht van een object, aldus Šípek, schuilt minder in wat je ziet dan in wat je voelt.”

Vanavond vullen we zijn eigen glazen en klinken we op hem. Dag, Bořek, na zdraví.


zaterdag 13 februari 2016

Pers en black tie, moeilijk

In de weekendbijlage van de Volkskrant aandacht voor de problematische verhouding van de Nederlandse pers tot de black tie. Bij het veelbesproken Correspondent’s Dinner golden smoking en feestjurk als kledingvoorschrift. De dames journalisten haakten daar dankbaar op in, maar bij de heren was het volgens Chris Buur van de Volkskrant maar een rommeltje van slechte pakken, dito overhemden en fout gestrikte vlinderdasjes. Ik lees het met gêne: jaren na dato voel ik me alsnog betrapt.

In de prehistorie, in 1982 om precies te zijn, mocht ik als jongste bediende van weekblad De Tijd verslag doen van het staatsbezoek van koningin Beatrix en prins Claus aan Amerika. Bij de persbriefing had de Rijksvoorlichtingsdienst al benadrukt dat bij diverse gelegenheden de dresscode black tie zou gelden. Ik had geen smoking, noch de bijpassende parafernalia (strikje, deftig overhemd, zwarte glansschoenen) en ook al niet een salaris om eens flink boodschappen van te gaan doen. Een smoking kon ik lenen, een zondagse bloes wou ik nog wel aanschaffen, maar de aankoop van glimschoenen die ik nooit meer zou dragen ging me te ver. Ik had nog wel een afgedankt rood paar staan, die kon ik zwart verven, wie niet rijk is moet slim zijn.

De eerste keer dat het persgevolg in black tie moest verschijnen was bij de ontvangst voor een galadiner in het Witte Huis. Niet dat daar journalisten bij mochten aanschuiven – ze konden alleen de ontvangst door president Reagan observeren, vanaf een statribune, maar wel in smoking, voor het cachet. Op die tribune vielen mijn schoenen niet op. Maar toen ik opnieuw in het chique moest bij het contradiner van Beatrix in de National Art Galery, zonk de moed me toch in mijn opgeverfde en duidelijk doorleefde stappers. Iedereen zou dodelijke blikken werpen op die nepschuiten van me. Ik zou diep door de mand vallen en de risee van de avond zijn, ik wist het zeker. Maar de hoge gasten van het koninklijk paar waren veel te veel in de ban van elkaar om oog te hebben voor de voeten van het voetvolk. En de champagne was superieur, dat hielp ook.


Daarna heb ik de smoking nog één keer gedragen. Tijdens carnaval.

donderdag 11 februari 2016

Geen 'sad news'

Normaal gesproken klaag ik niet gauw over aandacht. Maar vandaag sta ik echt te veel in de belangstelling. Een van mijn mailadressen is gekaapt en nu worden mijn relaties opgeschrikt met ‘sad news’: ik zou gestrand zijn in Manilla en dringend om geld verlegen zitten.

Nu zit ik altijd wel om geld verlegen, maar daar stuur ik zelden mailtjes voor rond. En ik zou best op een strand in Manilla willen zitten, als ze dat daar al hebben, maar ik zit gewoon aan de oever van de Dommel. Dat mailtje met ‘sad news’ is ergerlijke nep. Dat zullen alle aangeschrevenen wel door hebben, maar deze of gene zal toch ook wel geschrokken zijn door de alarmerende aanhef. Dus nog eens: nee, niks bijzonders, het gaat als gewoonlijk comme ci comme ça.


Waarschijnlijk komt de nepmail van een computer die dag in dag uit op het hele internet met hagel in het rond schiet. Ik kwam al internationale meldingen over varianten op mijn 'sad news’ uit 2011 tegen. Dat maakt de mailtjes niet minder irritant. Ik moet oppassen dat mijn humeur er niet onder lijdt, want zoals u onlangs nog heeft kunnen lezen, kan ik zomaar in een k*tstemming raken, en daar zijn u en ik mooi klaar mee. Eerst maar eens contact opnemen met mijn provider. En dan goed opletten waar het goede nieuws zich vandaag ophoudt. De krokussen zingen bijvoorbeeld al luidkeels van het naderende voorjaar! 

vrijdag 5 februari 2016

In een k*tstemming

Dat wordt niks met vandaag. Zo grijs als het buiten is, is het ook in mijn gemoed, kleurloos, futloos, mies en mistig.

Hier moet ik eens over schrijven. Meestal ben ik redelijk monter, maar er zijn van die dagen – of dagdelen, want hele dagen duurt het niet – dat ik er geen ene f*ck aan vind, dat het me allemaal gestolen kan worden, heel die medische mikmak van me, dat eeuwige gedoe van geen lucht en geen kracht, al die beperkingen, al dat verlies.

Als ik in zo’n stemming achter de PC ga zitten, wil dat nogal eens heilzaam uitpakken. Ik hoef maar een paar zwaarmoedige zinnen op te schrijven of in een hoek van het beeldscherm licht een zonnestraal op. Kennelijk schuilt diep in mijn software een versluierd troostprogramma dat automatisch in werking treedt zodra het schwere Wörter herkent. Schrijf ik over ziekte, dan gaat het al gauw over beterschap; valt het woord kanker, volgt steevast hoop; moeilijk transformeert in mogelijk, risico in kans.

Maar niet vandaag. Ik ben in een ongelooflijke k*tstemming, en dat zult u g*dverd*mme weten. Het is knap waardeloos als je van de minste inspanning al buiten adem raakt, als reiken moeilijk wordt en bukken evenzeer, als 25 meter te ver is en vijf kilo al zwaar. Als je niet alleen dít mankeert, maar ook nog eens dát, en daarnaast zús en bovendien zó, om over X en Y maar te zwijgen: kwalen, mankementen, ongemakken, kopzorgen, heel die g*dvergeten kl*tezooi, f*ck, f*ck, f*ck.

En luchtte het nou maar op zoals ik hier zit te tieren en te vloeken. Welnee, het is en blijft zwaar bewolkt. Niks aan te doen. Hooguit één troost: de avond valt al, dadelijk sluit het donker de grauwheid buiten. Morgen weer een dag.

Nou doe ik het wéér, die troostreflex. Nu ja, beter van mineur naar majeur dan andersom.


dinsdag 2 februari 2016

Wereldkankerdag!?


Beetje ongemakkelijke dag, 4 februari, namelijk Wereldkankerdag, een dag ‘waarop mensen uit de hele wereld stilstaan bij kanker’.

Ik zou wel eens een dag niét willen stilstaan bij mijn (prostaat)kanker. Mijn sluimerende kanker, zeg ik meestal, want dat klinkt minder eng, al weet ik wel beter: de sluimeraar kan morgen weer ontwaken. Maar goed, een dagje zonder, kan dat ook? Dan ga ik me wel concentreren op iets fijners. Ik vier in mijn eentje een dag van de schoonheid, of de liefde, of de troost, of alle drie in enen, want ze hebben veel met elkaar te maken: in schoonheid en liefde schuilt troost, zoals troosten een mooie daad van liefde is.

Eens nadenken wat ik ga doen op mijn Lieve, Troostrijke Dag van de Schoonheid. Ik huur een filmklassieker met Sophia Loren en laaf me aan die ogen als ravijnen en die mond vol beloftes en dans in gedachten met al die curven in mijn armen door de Romeinse nacht. En als ik dan toch in Italië ben, dan blader ik door mijn reisherinneringen en dool nog even over piazza’s  en promenades en door de Uffizi en de villa’s van Palladio.

Of ik maak een kleine reis door mijn eigen huis, langs de kunstobjecten die hier in de loop van mijn jaren zijn aangespoeld: foto’s van fotografen met wie ik gedurig optrok, sculpturen, schilderijen, keramiek, etnische kunst. En ik luister naar de klassieke en eigentijdse maestro’s op cd en laat me meevoeren op de tonen van jazz, barok, tango of wereldmuziek, van weemoedig tot gepassioneerd en van aards tot hemels. En ik sla een boek op, en nóg een, en nóg een, en proef woorden, zinnen, verhalen, levens.


Terwijl ik mijn Dag van de Schoonheid vier, houdt de wereld dus Wereldkankerdag. De organisaties daarachter, zo lees ik, willen onderzoek, behandeling en preventie stimuleren én het belang van een goede kwaliteit van leven voor de betrokken patiënten onderstrepen. Natuurlijk. Tegelijkertijd heeft het iets geks dat het begrip ‘kwaliteit van leven’ zo aan kanker zit vastgeklonken en pas op de valreep wordt gebruikt, als mensen in gevaar zijn en/of de levensverwachting beperkt is. Rijkelijk laat eigenlijk, want met een beetje pech profiteert de kankerpatiënt dan nog maar kort van eventueel verworven nieuwe inzichten. Idealiter zou je je al op de kwaliteit van je leven moeten concentreren op pakweg je eenentwintigste, als de vormende jaren zijn uitgeraasd en er nog lang van die kwaliteit te genieten valt. Dáár moesten ze nou eens een Dag voor proclameren. De Fijnste Dag van het Jaar. Ik stel 21 maart voor.