vrijdag 31 augustus 2012

Hoe Europa onze peuters beschermt


Vooropgesteld: ik heb weinig tegen Europa. Ik vind het heel plezierig, inwoner te zijn van een zeer gevarieerd continent met een rijke cultuurhistorie. De euro heeft ons volgens mij meer opgebracht dan gekost. Last van aversie tegen ‘die Grieken’ of ‘de Brusselse bobo’s’ heb ik ook niet. Maar wat ik wel van de gekke vind, zijn de buitenissigheden van de Europese regelgeving en bureaucratie. 

Het zit ‘m letterlijk in de onnozelste dingen. Op een warme dag kom ik thuis met een opblaasbaar dolfijntje waarmee mijn kleindochtertje in het water kan spelen. Als het opgeblazen is, blijkt een hele flank bedrukt met een doodernstige tekst in kapitalen. WARNING: USE ONLY UNDER COMPETENT SUPERVISION, begint het al meteen. Dat plaatst me voor het eerste raadsel, want waar haal ik zo gauw deskundig toezicht vandaan? Trouwens, waar moet die toezichthouder allemaal verstand van hebben: kinderen, dolfijnen, reddend zwemmen?

De lap tekst geeft geen uitsluitsel. Wel volgt een tweede waarschuwing: THIS IS NOT A LIFESAVING DEVICE. Het dolfijntje meet 23 cm. Denken ze nou werkelijk dat ook maar iemand dit speelgoedbeestje aan zal zien voor een levensreddend hulpmiddel voor drenkelingen? Kennelijk. Ze denken waarschijnlijk ook nog dat deze oen op het nippertje leest dat het speeltje NOT A LIFESAVING DEVICE is en daarom de drenkeling laat spartelen om eerst eens te googlen of en waar er ergens een zwemvestenwinkel is. Andere mogelijkheid: ze willen uitsluiten dat iemand de speeltjesfabrikant gaat sewen omdat er een drenkeling verdronken is nadat hij een opblaasdolfijntje van 23 cm heeft aangezien voor een zwemvest daar het niet was uitgerust met de duidelijk leesbare waarschuwing : THIS IS NOT A LIFESAVING DEVICE.

Tenslotte heet het: DO NOT LEAVE CHILD UNATTENDED WHILE DEVICE IS IN USE. Aha, we kunnen we onze peuter best alleenlaten in het badje als we het dolfijntje maar afpakken, fijn om te weten. 

De tekst sluit af met de groeten uit Shanghai plus een CE-keurmerk. Enig speuren leert dat de waarschuwing voortvloeit uit Speelgoedrichtlijn 2009/48/EG. De CE-markering is geregeld in Europees Besluit 93/465/EEG, waarbij de letters CE staan voor Conformité Européenne, bewijs dat een product voldoet aan de Europese regels. 

Meteen zie ik vergaderingen voor me over besluiten zoals 93/465/EEG: de voorbereidingen, concepten, amendementen, onderhandelingen, reisdeclaraties, aktetassen, vergadertafels, wandelgangen, koffiekannen, stempels en archiefkasten – een amalgaam van goede bedoelingen en ambtelijke krankzinnigheid. 

Zo heb ik ook nog een huishoudtrapje met opgeplakte waarschuwing dat het noch achterstevoren noch met naaldhakken beklommen mag worden. Ik doe niet anders meer.

woensdag 29 augustus 2012

Dagje invalide


 

Van de week ben ik een dagje invalide geweest. 

Dat zit zo. We hadden met mijn broer en schoonzus afgesproken samen naar de Floriade bij Venlo te gaan. Zij kennen daar goed de weg, zodat we, heel luxe, een privérondleiding over het uitgestrekte terrein van de wereldtuinbouwtentoonstelling zouden krijgen. Per rolstoel, opperden ze, want van die 66 hectare zouden mijn lastige longen al snel overvraagd raken. 

Dat zag ik ook wel voor me, maar een rolstoel vond ik lastig: je wordt er zo gehandicapt van. Maar ja, te voet zou ik die afstanden niet kunnen afleggen, zodat ik in feite geen keus had. Bij de fraaie Innovatoren op de Floriade stond het gereserveerde hulpmiddel al gratis en voor niemendal voor me klaar. Onhandig nam ik plaats, als met een vingerknip veranderd in een invalide. 

In de blikken van de eerste mensen die me passeerden meende ik vragen te lezen: wat zou dat type mankeren, zou hij verlamd zijn of tijdelijk niet kunnen lopen? Multiple sclerose? Ongeluk? Al gauw realiseerde ik me dat natuurlijk niemand met zulke vragen rondloopt. Sommige mensen huppen als hindes, anderen sjokken, deze en gene trekt met een been, en zo zijn er ook types met rolstoelen: daar vind je niks van, dat noteer je alleen maar.

Na een poosje vond ik er zelf ook niks meer van. De gêne van de eerste minuten maakte plaats voor het plezier dat ik op deze manier toch maar mooi een anders ondoenlijke tentoonstelling tot me kon nemen. En het had ook iets moois dat mijn oudere broer zich over me ontfermde, zoals hij mijn karretje maar voortduwde langs perken, bermen, bomen, plantsoenen kunstwerken, gebouwen, waterpartijen, groenten, bloemen, kleuren, geuren en vormen. 

Nu ik dit zo opschrijf, pas achteraf, bekruipt me toch nog een zeker ongemak over die invalidendag. Mijn longziekte heeft me een heuse handicap opgeleverd en me slecht ter been gemaakt, dat heeft die Floriadedag me nog eens ingewreven. Niet meer kunnen wat ik kon is een besef dat stukje bij beetje binnenkomt en tijd nodig heeft om een rustige plek te vinden. Tot dan schuurt en gloeit het soms en vonken er vloeken in het rond.

Meestal duurt dat kleine oproer niet lang. Vandaag maar één alinea. Het wordt alweer stiller. Het probleem van daarnet verkleurt tot gedoe dat er nu eenmaal bij is gaan horen. Medische bagage.  

Alles went, zeggen ze, en ik denk dat het klopt. Als het afwijkende maar aanhoudt, wordt het op den duur de nieuwe werkelijkheid.

 

maandag 27 augustus 2012

Overleef ik Ab Klink?


 
 
In Nieuwegein breekt 29 augustus a.s. Het Grote Zorgdebat los. Dan debatteren liefst 1100 betrokkenen en woordvoerders van negen politieke partijen over de vraag of en hoe de kwaliteit van de Nederlandse gezondheidszorg op peil kan blijven met meer patiënten en minder geld. 

Ongetwijfeld komt dan het recente rapport van Ab Klink weer aan de orde. Voor het bureau Booz & Co stelden hij en enkele medeauteurs onlangs vast, dat de zorg kan verbeteren én miljarden kan besparen door overbodige en ondoelmatige handelingen te schrappen. PvdA, CDA, VVD en ChristenUnie toonden zich ingenomen met het rapport. De Volkskrant, die 10 augustus met het onderzoek opende, concludeerde vlot: Hoeveel geld is de afgelopen jaren besteed aan, naar nu blijkt, zinloze ingrepen?"  

Overbodig, ondoelmatig, zinloze miljarden: nou nou. Maar nu de feiten. 

Klink c.s. zeggen dat allerlei medische ingrepen ‘veel te vaak ten onrechte zijn en worden uitgevoerd’. Als voorbeelden noemen ze het verwijderen van baarmoeders en keelamandelen en operaties bij vroege prostaatkanker. Overdaad schaadt; vaak is het beter behoedzaam af te wachten, en zodoende flink te bezuinigen. Van één van die onderwerpen weet ik helaas iets meer – het rapport presenteert hier ergerlijke onzin.  

Het idee van overbodige prostaatoperaties stoelt op een langlopende Amerikaanse studie die geopereerde prostaatkankerpatiënten vergeleek met mannen bij wie de specialist waakzaam toezag op het beloop van de ziekte en zonodig ingreep met medicamenten. De sterftecijfers na tien jaar waren vergelijkbaar, zodat de operaties (met risico’s als incontinentie en impotentie) achteraf onnodig en onwenselijk leken.  

Het bedoelde onderzoek, Pivot genaamd, bestreek echter slechts 731 respondenten: veel te weinig om er verstrekkende conclusies aan te kunnen verbinden. Het beeld werd bovendien vertekend door de leeftijd van de ondervraagden: 90 procent was boven de zestig. Het gevaar van prostaatkanker neemt af naarmate de gediagnosticeerde patiënt ouder is, zodat de studie vooral aantoonde dat mensen met een weinig gevaarlijke prostaatkanker het ook zonder operatie meestal wel redden.  

Die slotsom is niet al te onthutsend. Als na onderzoek onder duizenden relatief jonge mannen met vroege (nog niet uitgezaaide) prostaatkanker de ondoelmatigheid van operaties was komen vast te staan, dán had Pivot opzien gebaard. Maar zulk nieuws komt er nooit, want kankercellen groeien bij jonge mensen nu eenmaal sneller dan bij ouderen. Nu valt uit Pivot eigenlijk alleen te concluderen dat arts en patiënt goed moeten nagaan of een operatie de juiste behandeling is. Zo ongeveer protocol in Nederland. 

Klink heeft ook maar selectief geshopt in de onderzoekswinkel. Hij verdiepte zich niet in een Zwitsers-Italiaans onderzoek onder 1740 mannen met als conclusie dat mannen met prostaatkanker meer kans hebben deze te overleven als het aangetaste orgaan wordt verwijderd. Zo geeft een recent Scandinavisch onderzoek aan, dat vroegtijdig opereren kosteneffectiever is dan waakzaam wachten. Volgens andere statistieken biedt tijdige prostaatverwijdering 90 procent kans op een vijftienjaarsoverleving, méér dan andere behandelingen. Maar Klink heeft die feiten niet nodig om retorisch te concluderen: ‘Moeten we bij prostaatkanker altijd maar opereren?’ 

In Nederland krijgen jaarlijks 10.000 mannen te horen dat zij prostaatkanker hebben en overlijden er jaarlijks 2500 aan de gevolgen ervan. Geen getallen die noden tot riskante acties, zeker niet voor een oud-minister van volksgezondheid. Maar die gooit even een boel prostaatoperaties weg en denkt hink-stap-sprong miljarden te bezuinigen.

De overlevers weten in elk geval dat ze hun gezondheid niet aan Ab Klink te danken hebben.  


Zie ook www.hpdetijd.nl/leven/matt-dings
 

vrijdag 24 augustus 2012

De lof van de lanterfant en de flierefluit



Straks, als ik dit stukje af heb, de pc heb geordend, de ontbijtspullen opgeruimd, een paar rekeningen betaald, een lijst voor een spreekuur ingevuld, naar fysiotherapie ben geweest, een frisse neus heb gehaald, mijn geliefde gekust, een goede vriend gebeld, de planten water gegeven, een afspraak met een klusjesman verzet, de telefoon opgeladen, een paar journalistieke sites bezocht en een kaart aan een terminale kennis geschreven en gepost, dan ga ik lekker een poosje niksen. 

Dat klinkt gemakkelijker dan het is, niksen, maar het vergt wel flink wat oefening. Collega Pauline collega Bijster heeft onlangs al eens vastgesteld dat het haar maar niet wou lukken (http://www.hpdetijd.nl/2012-08-06/bent-u-ook-zo-slecht-in-niets-doen/). Niet erg, Pauline, naarmate de jaren van Sturm und Drang verstrijken, wordt het gemakkelijker. Ik vind het fascinerend hoe sommige tachtigers doodstil op een bankje in het park kunnen zitten mediteren alsof ze hun hele leven boeddhisme hebben gestudeerd – nee, mediteren klinkt nog te actief, ze zitten er gewoon fijn te mijmeren over wat er geweest is en weer zal zijn. 

Daarmee hebben we al één eigenschap van het niksen te pakken: niksen is nooit helemaal niets doen, het is vrijwel niets doen. Ook als je alleen maar op een stoel zit, doe je immers van alles: ademen, horen, zien, gewaarworden, denken. Bij niksen gaat het erom het echte niets doen te benaderen. Daarbij helpen heel kleine en onnutte activiteiten zoals kauwen op een grasspriet, kijken naar een zwerm mussen, een plukje haren tot een lok draaien (een eigen plukje, anders wordt het maar weer seks).

Zijn we op het strand, dan kunnen we heel goed niksen door zand in een fijn straaltje tussen onze vingers te laten lopen zodat er een spits hoopje ontstaat en door zeventien schelpen op een rijtje te leggen, of juist in een kring. Betreft het een zeestrand, dan mazzelen we, want het laat zich fantastisch niksen terwijl we naar de aan- en wegspoelende golven kijken. Ook wolken komen de liefhebber van het niksen van pas. Hengelen aan een waterkant lijkt op niksen, maar die gelijkenis zal elke visser krachtig tegenspreken. Gooi dan liever kleine steentjes in het water. Val niet in slaap, want dat doe je weer wat; soezen is wel toegestaan. Zo hoort piekeren of plannen maken ook niet bij niksen, maar dagdromen weer wel.
Het is jammer dat niksen een slechte pers heeft. Een nikser heet al gauw een leegloper of lapzwans en het niksen wordt steevast geassocieerd met verveling en saaiheid. Nee, sloven, jagen, pezen en aanpoten, dát is leuk! Kijk hier  http://www.hpdetijd.nl/2012-07-26/hard-werken-is-voor-de-dommen/ maar.

Het komt doordat veel mensen er niets van kunnen, van dolce far niente. Wie er wèl wat van kan, die voelt zich heerlijk als het weer eens zo ver is. Voeten op tafel, handen achter het hoofd gevouwen, laat de boeren maar dorsen: wij gaan eens uitgebreid luieren, lummelen, kaaiewaaien, lanterfanten en flierefluiten!


woensdag 22 augustus 2012

Waarom het strand ons zo aantrekt



Een dancefeest op het strand van een openluchtbad. Beachvolleybal op een indoor-strand in het binnenland. Een weekend vol muziek aan de rand van een plas. Een opera in de duinen. Theater op de Wadden. Loungen op het stadsstrand. Boten kijken op de strandjes van de Waal.

Vroeger bestond er maar één soort strand. Je ziet het nog terug op de voorpagina’s na een tropische dag. Met de bekende schrikwekkende foto’s van massa’s badgasten op een kluitje, een fantastische kleurenwirwar van parasols, handdoeken, emmers, koelboxen en klapstoelen, en in het bijschrijft het standaardbericht dat de recorddrukte op de stranden in het hele kustgebied voor veel files zorgde.

Iedereen vindt dat vreselijke taferelen, maar slechts weinigen laten zich erdoor weerhouden om de volgende hete dag óók naar de kust te gaan. Kennelijk is het strand een magnetische attractie. En de echo van deze verleidelijke sirene klinkt op steeds meer plekken.

Want tegenwoordig is het strand overal: beaches en plages zijn opgerukt tot in de verste uithoeken van het land. Oude fabriekshallen worden omgetoverd tot grote zandbakken, waar...

Lees verder op  www.hpdetijd.nl/leven/matt-dings

zaterdag 18 augustus 2012

We zijn en blijven romantici



We hadden besloten onszelf te trakteren op een dinertje buitenshuis, niet om een bijzondere reden, maar gewoon omdat je van tijd tot tijd aardig moet zijn voor jezelf. Zo kwamen we terecht in een klein restaurant met een goede naam en dito kaart. Het interieur was eenvoudig en toch gedistingeerd en ademde met veel witte accenten een aangenaam lichte sfeer. Kortom: een goed adres voor een speciale avond.

Aan het tafeltje naast ons hadden ze er kennelijk net zo over gedacht. Daar ging het er opvallend verliefd aan toe, met van die smeltende blikken over en weer en handen die elkaar steeds opnieuw vonden. Toen de tafel daar opnieuw was gedekt voor het hoofdgerecht en de glazen waren bijgevuld, gebeurde het. De man stond op, knielde naast de stoel van zijn tafeldame, haalde een klein doosje uit zijn zak en stelde een onverstaanbare vraag die bij haar tranen tevoorschijn toverde, zodat we wel begrepen dat hier een heus aanzoek gaande was. Uit het doosje kwam een ring met een steentje, die hij aan haar vinger schoof, waarna de twee elkaar innig omarmden. Of ze ook ja had gezegd, vroegen we ten overvloede, en dat was zo.

De romantiek is de wereld nog niet uit, realiseerde ik me. In de jongste aflevering van Zomergasten zei trendwatcher Li Edelkoort zelfs dat er een tijdperk van nieuwe romantiek aanbrak, en zij kan het volgens heel wat gerenommeerde opdrachtgevers weten.

Op het eerste gezicht opmerkelijk, want je zou denken dat de westerse wereld onderhand dermate onttoverd is dat er weinig plaats meer is voor romantiek – waarbij ik dat woord maar even gebruik als verzamelterm voor de hoop dat de werkelijkheid mooier, liever en spiritueler kan zijn dan ze zich doorgaans voordoet.

In de Verlichting heeft de romantiek een naïeve bijklank gekregen, en daar is ze sindsdien niet meer vanaf gekomen. We weten inmiddels maar al te goed dat de romantische liefde nogal eens schipbreuk leidt en dat het romantische vakantieparadijs bij aankomst vaak van bordkarton blijkt. Romantiek is gedevalueerd tot een driestuiverssentiment, goed voor rom-coms en doktersromannetjes. Ook de metafysische romantiek van een geloof in goden en hemels is bij velen in alle ontnuchtering verschrompeld tot een lauw vermoeden dat er ‘iets’ moet zijn.

Maar intussen worden mensen onverminderd verliefd en houdt het geloof in de ware liefde manmoedig stand. We gaan ook nog steeds, en steeds verder, op reis om ergens, aan de andere kant van de heuvel of aan het einde van de horizon, een Eden te vinden. Van tijd tot tijd stroomt de mode vol romantische elementen die refereren aan de onbedorven natuur of aan een onbestemd verleden dat puur en echt leek te zijn. De literatuur, de beeldende kunst en de filmindustrie blijven jagen op het grote gevoel en de fantastische ervaring. Zo dromen we als vanouds van een leven dat morgen, of elders, of met een ander, meeslepender is dan het onze.

Ik schrijf ‘dromen’ – alsof ik die hang naar het grotere toch weer afdoe als iets naïefs; alsof we beter zouden moeten weten. Maar ik denk dat die hang, dat heimwee naar morgen, integraal bij ons hoort. Verlangen doet niet onder voor de realiteit: verlangen verrijkt ons juist en brengt ons verder. De romantici hebben de wereld in elk geval meer gloed en leven gebracht dan de nuchterlingen. Dat hadden ze aan het naburige tafeltje desgevraagd vast en zeker beaamd.

Zie ook www.hpdetijd.nl/leven/matt-dings

donderdag 16 augustus 2012

Komt een man bij de uroloog



Het is een eignaardige afdeling in het ziekenhuis, de Polikliniek Urologie. Er zitten voornamelijk mannen; wat de gynaecoloog is voor vrouwen, is de uroloog kennelijk voor mannen. En de meeste van die mannen kijken wat ongemakkelijk naar elkaar, want als je hier op spreekuur komt, is er doorgaans iets lastigs of gênants met je aan de hand.

Onwillekeurig kijk ik op als een patiënt een spreekkamer verlaat en probeer ik van diens gezicht af te lezen wat hij te horen kreeg. Was er een nare diagnose of viel de uitslag juist mee? Gaat het de goede of de verkeerde kant op? Is betrokkene een onwennige nieuwkomer of een routinier?

Vandaag kom ik hier voor een akkefietje en niet voor een moeilijk gesprek, maar ik ken ze wel, die cruciale consulten. Het frappeerde me al eerder hoe die paar minuten in de spreekkamer van de specialist iemands leven een andere kant uit kunnen sturen. Voor de meeste mensen ligt de toekomst in nevelen verborgen, maar voor speciale klantjes van de specialist geldt een uitzondering: hun wordt verklapt dat ze zullen invalideren of dementeren of nog maar kort te leven hebben. En even later staan ze verward bij de balie om een afspraak voor een controle of behandeling te maken.

Voor mij alleen een onschuldig onderzoekje vandaag. Maar toch. Ook voor mannen is zo’n gynaecologische pose vervelend, net als vreemde handen op plekken waar die het minst horen. Het is snel voorbij, houd ik me voor, maar dat helpt niet erg. En als het voorbij is, blijkt het nóg niet voorbij, want dan schrijnt het een hele poos fijntjes na. Morgen weer een andere medische afspraak. Wat een gedoe allemaal.

Ineens ben ik het helemaal zat, die medische mikmak, de spuiten, slangen, scans, gummi handschoenen, witte jassen, geuren, pillen, verbanden, preparaten, apparaten, wachtkamers, behandelkamers, operatiekamers, artsen, zieken. Ik schei er gewoonweg mee uit. De rest van de maand neem ik vakantie van mezelf. Even geen vaste klant van dokter Die & Die, geen dagelijks gedoe met dit & dat, geen smeulende weemoed om zus & zo: even honderd procent onbekommerde vitaliteit. De paden op, de lanen in / Vooruit met flinke pas / Met stralend oog en blijde zin / En goed gevulde tas.

Met het oog op die ‘flinke pas’ alleen niet vergeten pufjes mee te nemen.

Zie ook  www.hpdetijd.nl/leven/matt-dings

 


maandag 13 augustus 2012

Wat doen mannen toch raar


Het kan aan mij liggen, maar de laatste tijd vind ik mannen zo raar. Sterker nog: het zal wel aan mij liggen. In verband met fysiek malheur ben ik namelijk aangewezen op een hormoonmedicijn dat onmiskenbaar invloed heeft op mijn kijk op mannelijkheid.

Het is een gevaarlijk goedje, dat hormoonpreparaat. Volgens de bijsluiter kan het zorgen voor minder libido, vermoeidheid, opvliegers, hartritmestoringen, botontkalking, apathie en neerslachtigheid. Het middel onderdrukt testosteron, en omdat dat het voedsel van de lust, de kracht en de wil tot presteren is, kan een blokkade ervan een man danig uit zijn doen brengen. De schrijvende arts Ivan Wolffers, die lange tijd hormooninjecties tegen zijn prostaatkanker kreeg, stelde indertijd vast dat hij zichzelf niet meer herkende: ‘Er loopt iemand met mijn paspoort rond, maar ik ben het niet.’

In wezen verwerpelijk, zo’n medicijn dat niet alleen je lichaam maar ook je geest beïnvloedt. In mijn geval zijn de bijwerkingen gelukkig beperkt, zodat ik wel nog in de pas loop met mijn paspoort. Wel is mijn kijk op typische testosteronproducten als lust, kracht en prestatiedrift gaan kantelen. Ik heb meer oog gekregen voor de banale kanten ervan.

Dankzij de Olympische Spelen worden de schoonheid en aantrekkelijkheid van spierbeheersing en wilskracht dagelijks breed uitgemeten en daar kan ik me helemaal in vinden. Maar tegelijkertijd roept de werkelijkheid van de straat een mengeling van afkeer en meewarigheid in me op. Al die onnatuurlijke lijven van kerels met een abonnement op de sportschool, bij voorkeur opgetuigd met tattoos die hun stoerheid moeten ondersteunen: misvorming uitgelegd als machismo. Puberjongens die indruk proberen te maken door te lopen als cowboys die net van het paard zijn gestapt. Bulderende mannen die doen alsof het volume van een stem gelijke tred houdt met het belang van de mededeling. En wie van zichzelf geen Rambo weet te maken, die legt zich toe op spierballentaal in de trant van ‘ik zal jou eens vertellen hoe het zit’. Allemaal poeha in plaats van esprit.

Voor de drift tot presteren moet je ook oppassen. Die komt goed van pas aan de rekstok en op het sportveld, maar heeft ook tot de grootste ongelukken uit de wereldgeschiedenis geleid. Er zou een belangwekkend standaardwerk zijn te schrijven over de relatie tussen de geldingsdrang van topmannen en oorlogen, coups en bouwkundige fiasco’s. Ook in het dagelijkse leven is hanigheid stomvervelend, variërend van de geheven middelvinger in het verkeer tot het snoevende vertoon van een overbetaalde gladjanus. Of dik doen met auto’s en liefst rond ronken in een SUV met veel chroom of anders maar een dubbele uitlaat onder het derdehandsje monteren. Het komt voort uit de mannelijke oerdrang de grootste te zijn, zo niet de grootste te hebben.

En neem de man en zijn lust. Elke vrouw – nu ja, bijna elke vrouw – kan ervan meepraten hoe ergerlijk het is om allereerst als seksobject te worden bekeken en dan pas als persoon. Op jochies en hoogbejaarden na, zijn mannen doorgaans zo geobsedeerd door hun libido, dat ze seks, toch eigenlijk de hoofdprijs, banaliseren tot koopwaar van de kiloknaller.

Ik mag het zeggen, want ik heb vaak genoeg in mezelf de klassieke reu herkend. De hormoonspuit heeft die reu manieren geleerd. Ik vind erotiek onverminderd aantrekkelijk, maar heb een weerzin gekregen tegen de ordinaire versies waarin die vaak wordt opgediend, de hele en halve porno, de siliconen, het gespuit en geslik. Wat ik altijd wel herkende maar me nooit echt stoorde, vind ik nu stuitend: de nep, de clichés, het gebrek aan raffinement, de trivialiteit, de industrialisatie van intimiteit. Een keurige afkeer die me zelf een beetje verwondert.

Wel zo rustig, die nieuwe kijk. Dus, heren, ik zou de hormooninjectie bijna aanbevelen. Bijna.

zaterdag 11 augustus 2012

Wie is er nou helemaal kiplekker?


 
Ineens kijk ik zo raar aan tegen het woord ‘gehandicapt’. Of nog vreemder: ‘gehandicaptensector’. Alsof het een speciale stadswijk is met hekken eromheen en een toegangspoort met geüniformeerde portiers die je slechts doorlaten na een streng verhoor over wat er je te zoeken hebt en de waarschuwing dat de visite geheel voor eigen risico is. Pas dan gaat de slagboom open en klinkt uit een luidspreker een blikken stem: ‘U betreedt nu de gehandicaptensector.’

Wanneer zijn we mensen met een fysiek of psychisch euvel eigenlijk ‘gehandicapt’ gaan noemen? Ja, ik weet wel, héél vroeger werden zij botweg voor kreupelen en idioten uitgemaakt, en dan klinkt ‘gehandicapten’ al een stuk vriendelijker. Maar waarom moeten we hen per se onderbrengen in een taalkundige categorie? We hebben het toch ook niet over de ‘handicaplozen’ of ‘gezonden’? Laat staan over de ‘validensector’.

Trouwens, wie is er nou helemaal kiplekker van lijf en geest? We hebben allemaal wel een mankement of een tic. Naast een miljoen ‘officiële’ gehandicapten zijn er honderdduizenden mensen met depressies, al dan niet bipolair gemengd met manieën. Talloze kinderen hebben tegenwoordig adhd. Een legioen mensen is verslaafd aan van alles, variërend van drank en drugs tot games, seks en werk. Er zijn drommen dyslecten, autisten, seksueel misbruikten, mensen met eetstoornissen, asocialen, dementen en chronisch ademlozen. Uit het verschijnsel burn-out is een bloeiende bedrijfstak ontstaan. Het aantal mensen met onbegrepen fysieke en psychische klachten groeit zo hard dat er aparte poliklinieken voor zijn geopend. Al deze mensen zijn niet ‘echt’ gehandicapt maar evenmin honderd procent in orde. Ik schat dat het er samen ruim zestien miljoen zijn. De paar normalo’s die er overschieten zijn de echte rariteiten. Misschien dat daar nog eens een sectortje voor kan worden ingericht, een soort sanatorium waarin ze worden gekoesterd en vertroeteld, want elke dag kan er eentje afvallen, zo broos is de gezondheid van de supergezonden.

Ik bedoel: een beperking is niets raars. Iedereen hoort bij de samenleving. Maar voordat dit idee gemeengoed is, moeten we toch maar extra letten op de categorie van de ernstigste beperkingen. Zeg maar de gehandicaptensector.


donderdag 9 augustus 2012

Weer hongersnood


Een berichtje op pagina 19 van het ochtendblad, één alinea lang. ‘De Sahel wacht een ramp van ongekende omvang. Dat vreest de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties. Honger, politieke en maatschappelijke wanorde en de aanwezigheid van honderdduizenden vluchtelingen vormen volgens Antonio Guterres een levensgevaarlijk mengsel. Voor achttien miljoen mensen dreigen volgens de VN honger en ondervoeding.’

De alinea zorgt voor een déjà vu. Op een zomerdag in 1985 opent hoofdredacteur Joop Swart de redactievergadering van weekblad De Tijd. Hij steekt een krantenknipsel in de lucht, een kort bericht over een dreigende ramp in Soedan, waar voor miljoenen inwoners en vluchtelingen honger en ondervoeding dreigen. We hadden net Live Aid beleefd, het gigantische benefietconcert voor hongerend Ethiopië, het buurland van Soedan. Ik hoor het Joop Swart nóg zeggen: “De BBC heeft de ramp van Ethiopië ontdekt, De Tijd moet de hongersnood van Soedan gaan ontdekken.”

Zo werden fotograaf Jos Lammers en ik naar Khartoem gestuurd. Twee weken lang verzamelden we impressies en feiten over de voedselcrisis van Soedan, veroorzaakt door langdurige droogte, vluchtelingenstromen vanuit de naburige oorlogsregio’s Tsjaad en Ethiopië, lokale overbevolking en wanbeleid.

Het werd een verbijsterende tocht langs hongerende Afrikanen, heroïsche artsen, kritische diplomaten en rare hulpbobo’s. De ene dag stond ik in een heet, stoffig kamp tussen rochelende kinderen met oedeem en haveloze ouders die nog enkel leken te bestaan uit huid en gebeente en holle ogen die de woestijn van de honger instaarden. De andere dag trof ik in Khartoem een Deense information delegate van een hulporganisatie, gehuld in donker kostuum met stropdas, die stralend van succes vertelde dat hij net terug was van een chic diner dansant met een Saoedi-Arabische zusterorganisatie. “Onze betrekkingen zijn aanzienlijk verbeterd,” zei hij stralend. “Vandaag ben ik mijn salaris meer dan waard geweest.”

Weer thuis, begon ik te tikken met alle energie die ik kon vinden – dat was ik verplicht aan die mensen in die ellendige woestijnkampen. Het slot: ‘Vier takken, een paar gescheurde doeken, een plekje schaduw als enig bezit. Geen huis, geen werk, geen toekomst. Een lege maag, een ziek kind, een plekje schaduw in een vergeten woestenij. Eeuwen van stilte.’

Met een ellenlange tekst en tientallen indringende foto’s gingen Jos Lammers en ik naar de redactie. “Coverstory, zestien pagina’s,” zei Joop Swart resoluut. Commercieel niet verantwoord, vond de marketingafdeling. Maar journalistiek hoogst verantwoord, vond Swart.

We zijn inmiddels een kwart eeuw verder. Wéér zo’n krantenbericht over honger in Afrika. Maar nu zal er geen Live Aid komen en evenmin zal een blad er zestien pagina’s aan wijden. Ellende in de derde wereld: we weten het onderhand wel. Denken we.

zaterdag 4 augustus 2012

Weemoed om een hond


Al achttien jaar heb ik geen hond meer, maar nog steeds kan ik zwakke knieën krijgen als ik een fijn exemplaar tegenkom. 

Vandaag zag ik een geinig hondje in een park, een dartel dier dat duidelijk zin had in het leven en af en toe met vier poten tegelijk de lucht in sprong. Het werd uitgelaten door een vrouw die mijn belangstelling uitlegde als sjansen en een ongeïnteresseerde blik terugzond. Ik kon moeilijk gaan uitleggen dat ik meer aardigheid had in haar hondje dan in haar zelf en keek maar weer voor me uit. Zoals zo vaak besloop me een lichte weemoed, een zoet heimwee naar mijn jaren met een hond, waarvan ik wist dat het snel weer door de rede zou worden overstemd, want heus, om allerlei praktische redenen wil ik geen hond meer.

Maar toch. De band tussen een hond en zijn baasje is een verbond dat zijn gelijke niet kent. Alleen al die begroetingen als je maar even weg was geweest: nooit ben ik blijer onthaald dan door mijn honden. Ik maak de herinnering niet mooier als ik me voor de geest haal hoe innig tevreden ik kon zijn als ik met een hond door het bos en over de heide wandelde. Zodra ik een stok pakte, stierf hij zowat van geluk. Hij mocht apporteren! En als hij dan terug kwam draven, de stok stevig tussen de tanden, de oren wapperend langs zijn trotse kop, dan losten zich voor mij subiet alle puzzels van het bestaan op.

De eerste heette Boris, de tweede Zip, allebei Grote Münsterlanders, reu en teef, de één vooral stoer, de ander vooral lief, beiden zwart-wit en langharig. Als jachthonden voelden ze zich in het vrije veld het meest in hun element, de neus in de lucht of tussen de struiken, op zoek naar een spoor. Maar ik zie ook nog voor me hoe ze uitzinnig rondholden over een Zeeuws strand, verbluft over de eindeloosheid, struikelend over hun eigen poten.  

Grote Münsterlander kom ik gelukkig zelden tegen, want daar krijg ik het te kwaad van. Andere fijne honden trouwens ook niet zo vaak. Meestal kruisen misbaksels mijn pad: vechthonden, platkoppen, schootkwijlers, slome breiwerkjes. Ik zie hun baasje of vrouwtje - het hondenwereldje is wat archaïsch –ernaast sjokken met een plastic zakje in de vrije hand, wat een heel treurig gezicht oplevert. Of ik passeer een omheind hondenuitlaatgebied waar een paar eigenaren hun keffers uit elkaar proberen te houden. Hierrr! Hierrr zeg ik!

 Mij niet gezien. Niet meer. Maar wat vond ik het geweldig, toen.