zondag 27 april 2014

Lekker weertje, schatje


 “Lekker weertje vandaag.” Je zegt het zonder erbij na te denken, maar als je het even tot je laat doordringen, is het een beetje raar. Strikt genomen namelijk kent het weer geen verkleinvorm. Het achtervoegsel –tje wordt gebruikt om aan te geven dat het gaat om iets kleins of gerings of jongs, maar klein weer bestaat evenmin als een beetje weer of jong weer. Toch heeft iedereen het over ‘weertje’ zodra de lucht blauw en de temperatuur aangenaam is.

Van Dale zegt dat een verkleinwoord behalve voor iets gerings ook wordt gebruikt om ‘een bepaalde gevoelsnuance’ uit te drukken. Inderdaad klinkt in ‘weertje’ door dat we ons prettig voelen nu ‘het zonnetje’ zo lekker schijnt. Maar waarom zeggen we dan niet ‘lekker regentje’ als er na zes weken droogte eindelijk eens een bui valt? Zelfs de grootste sneeuwliefhebber zal niet van mooi sneeuwtje reppen, zomin als ooit iemand waarderend van een fraai bliksempje spreekt.

Misschien dat hoogleraren semantiek er weg mee weten, maar ik vind het raadselachtig waarom sommige woorden zich niet laten verkleinen. ‘Liefde’ is ook zo’n woord. Liefjes zijn er in soorten en maten, maar liefdetjes bestaan niet. Evenmin kennen we haatjes, vertrouwentjes of blijdschapjes. Zouden zulke begrippen te groot zijn om een verkleinvorm te dulden, net als het heelal en de hel? Dat zou dan ook voor het paradijs moeten gelden, maar paradijsjes zijn volop te vinden in brochures van makelaars en reisbureaus.

En neem nou het begrip ‘schat’, dat staat voor iets of iemand van enorme waarde: een berg juwelen, het geldpakhuis van Dagobert Duck, een archeologische vondst van jewelste of een reusachtig aardig persoon. Maar een geliefde heet ook vaak ‘schatje’, zelfs het liefje-voor-een-nacht van matrozen voor wie in elk stadje een ander schatje wacht.

De cent is de kleinste munteenheid, toch bestaan er ook centjes. Hoewel elke dag 24 uur telt, bestaan er ook dagjes. Net als wereldjes, pijntjes, tijdjes, pleziertjes, ongelukjes, kansjes, traantjes, natjes en droogjes. Om het heen-en-weertje van te krijgen.

Foto Flickr (Andréia Bohner)



woensdag 23 april 2014

Goede Doelen zijn ál te ijverig


Een recent onderzoek naar merknamen laat zien dat het vertrouwen in organisaties voor goede doelen flink afneemt. Er ontstaan vooral twijfels over de betrouwbaarheid, kwaliteit en zorgvuldigheid van de geldbesteding, denkt bureau Beerta na een enquête onder 3000 Nederlanders.

Zou het ook iets te maken hebben met irritaties? Ik had het krantenbericht nog niet gelezen, of er hing iemand van de Bankgiroloterij aan de telefoon. Of ze me even iets mochten uitleggen over een interessante actie. Ik wimpelde ze beleefd af, voor de zoveelste keer, en liet me registreren op het bel-me-niet-register voor bedeltelefoontjes. Maar straks kom ik ze vast weer op een drukke straathoek tegen, of liggen ze met een interessante actie in de brievenbus, net als zoveel Goede Doelen, want allemaal geven ze een hoop geld uit aan marketing.

De fondsenwerving heeft ook een irritante nieuwe trend opgeleverd. Heel wat Doelen komen de laatste tijd niet meer met een collectebus langs de deur, maar met een goed ingestudeerd verhaal om mensen over te halen een machtiging te tekenen, waarmee maandelijks minstens vijf euro van hun bankrekening wordt afgeschreven. Kon je bij een klassieke collectant volstaan met een donatie van een paar munten, nu ben je met één pennenstreek 60 euro per jaar lichter. Ja, je kunt je machtiging na een of twee keer intrekken, maar iedereen weet – ook de collecterende instantie – dat zulks er gemakkelijk bij inschiet.

Ik vind het nogal wat om bij goedgeefsheid een benedengrens van 60 euro per jaar te trekken. Niettemin voel ik enige gêne, als ik de werver aan de deur uitleg dat ik wel eenmalig, maar niet per se maandelijks iets zou willen bijdragen aan zijn mooie zaak. Alsof ik een asociale gierige rijkaard ben, die de zieken en armen geen grijpstuiver gun.

Vorige week stond mijn eigen Longfonds op de stoep. Een stralende jongen begon aan wat vermoedelijk een lang verhaal ging worden. Ik onderbrak hem met de verzekering dat ik al jaren lid, want longpatiënt was. Dat vond hij ‘geweldig’, waarbij ik maar aannam dat hij op mijn lidmaatschap doelde en niet op mijn luchtwegen. Of ik niet toch een extra bijdrage… et cetera. Toen ik vriendelijk weigerde, voelde ik naast de gebruikelijke gêne een extra blos opkomen, want in feite stond hij zich hier voor mij, onderdeel van de doelgroep van het Longfonds, zo uit te sloven. Waarop ik dacht: een Goed Doel kan zichzelf ook voorbijstreven.


vrijdag 18 april 2014

Droomvakantie, gratis en voor nop


Het vakantieseizoen komt eraan en dus vliegen de reisaanbiedingen je om de oren. Meestal negeer ik zulke advertenties, omdat ze me maar aan het twijfelen brengen: heerlijk, dat adresje in Umbrië, maar Kos is ook verlokkelijk, en die baaitjes in Noord-Spanje, of zullen we de Algarve eens proberen? Maar soms prikkelen al die bestemmingen de verbeelding en vier ik een droomvakantie vanuit mijn leunstoel.

Het begint vandaag al voorin de krant. Wat dunkt me van de ongerepte Hoge Tatra? Daar zou ik me kunnen laten verrassen door het grootste natuurpark van Slowakije, rijk aan bergen, meren en traditionele dorpen met gekleurde houten huisjes. Of wil ik misschien naar de Duitse Oostzeekust? Een originele bestemming boordevol historische Hanzesteden, sfeervolle badplaatsen en fraaie natuurgebieden.

Even later wachten me rondreizen per touringcar door Ierland, de Balkan, Noorwegen, klassiek Italië of de Baltische staten. Of zou ik, om het eens helemaal anders aan te pakken, een vijfsterrencruise ondernemen? Bijvoorbeeld naar de Noorse fjorden en de Noordkaap, of juist naar het zuiden: via Venetië, Athene en Istanbul naar Lesbos, Santorini en Argostili.

Al gauw vermengen de wervende teksten en plaatjes van de reisbureaus zich met eigen herinneringen aan verre pleinen, stegen, stranden, bergbeken, kerken, paleizen en restaurants, en wordt mijn droomreis genoeglijker en genoeglijker.

Ik ben nog niet van mijn cruiseschip gestapt, of ik vlieg alweer naar bloemeneiland Madeira, waar ik kan inchecken in een hotel bovenop een klif met riant uitzicht over de oceaan danwel een villa aan zee of met twee restaurants, twee zwembaden en een spa. Als afsluiting rest me nog een vierdaags arrangement in Zuidoost-Engeland, waar ik de krijtrotsen van Dover en het magnifieke kasteel van Leeds inspecteer, de oude kathedraalstad Canterbury bezoek en Londen bezichtig per dubbeldekker.

Zo heb ik gratis en voor nop heel Europa bereisd, en dat zonder de afknappers die gewoonlijk bij het reizen horen: slechte bedden, derderangs eten, toeristische kitsch, onaangenaam gezelschap en verkeerd weer. Bovendien duurde geen vlucht te lang, was geen helling te steil en stonden er nergens files.

Maar ja. Een dergelijke droomreis laat je toch achter met een stille honger naar die onbestemde verte, die ik hier al eerder beschreef, een zonbeschenen land waar de kleuren zo intens zijn, de geuren spannend, de mensen mooi en zwierig, de stenen vol verhalen. Een wenkend perspectief voorbij de horizon, dat zich nooit helemaal laat vinden en daarom zo onweerstaanbaar blijft.




vrijdag 11 april 2014

Ons geheugen deugt niet


Gods wegen zijn ondoorgrondelijk, zeggen ze. Nou zeggen ze zoveel. Zóveel dat ik er al eens een kleine verhandeling aan wijdde. Maar dat van die ondoorgrondelijkheid zou wel eens kunnen kloppen.

Waarom, bijvoorbeeld, zit de schepping zo vol ongerijmdheden en raadsels? Ik zou een heel essay kunnen vullen met zaken die beter niet hadden kunnen worden geschapen – denk aan ongeluk, rampen, oorlog, haat, muggen – maar laat ik me beperken tot ons gebrekkige geheugen. Als je schepselen dan toch uitrust met het vermogen tot herinneren, doe het dan goed, zou ik zeggen. Niet dus, het geheugen is onlogisch en hapert om de haverklap.

Onlangs zat ik me bij een pubquiz te verbijten dat ik maar niet op de naam van een beroemde architect kwam, de titel van een popsong kwijt was, twee gebouwen door elkaar haalde en twijfelde over de auteur van een toneelklassieker. Maar vanochtend onder de douche schoot me pardoes het riedeltje te binnen waarmee een bepaald zeepje dertig jaar geleden reclame maakte. Nergens voor nodig, die herinnering, volkomen onbelangrijk, maar wel bewaard gebleven.

Het zou handig zijn als we zouden onthouden aan welke steen we ons steeds weer stoten, maar nee hoor. Het zou goed als we zouden onthouden hoe we ons verdriet of ergernis kunnen besparen, wat er te leren valt van misvattingen en welke risico’s maar beter vermeden kunnen worden. Daar is het geheugen echter niet op geprogrammeerd. Het herinnert zich echter wel allerlei onnutte, futiele of irritante zaken.

Sinds mijn veertiende zit de eerste zin van Caesars De Bello Gallico in mijn hoofd: “Gallia est omnis divisa in partes tres, quarum unam inculunt Belgae.” Ga toch weg, Julius Caesar, maak plaats voor een zinniger herinnering. Waarom weet ik nog wanneer de Guldensporenslag plaatsvond, maar heb ik moeite de sterfdata van mijn ouders te onthouden? In de supermarkt ben ik vergeten wat ik ook weer zou halen en springt ineens meneer Schreurs, de kleine kruidenier uit mijn kindertijd, op mijn netvlies.

Of neem die reünie van de School voor de Journalistiek, waar ik een studente van toen ontmoette, nog steeds mooi en charmant. Ik wist nog hoe ze heette, Marjo, maar niet meer hoe we elkaar kenden, van een zelfde studiegroep misschien? “Wij vonden elkaar toen nogal leuk,” zei Marjo met een geladen glimlach. Ik kon mezelf wel voor mijn zeef slaan.


Foto: Flickr (Wade Morgan)

zaterdag 5 april 2014

Daar is Trudy met de antikankerspuit


‘De bel rinkelt. Voor de deur staat een jonge vrouw met roodvlammend haar en een goedhartige glimlach. Lonneke van Apotheekzorg, stelt ze zich voor. Binnen geeft ze uitleg over wat ze gaat doen en haalt dan een grote spuit en een doosje met een preparaat uit haar tas. Lonneke met haar roodvlammende haar gaat me de akeligste injectie van mijn leven geven.’

Zo begon het verhaal in het kerstnummer 2011 van HP/De Tijd waarin ik beschreef hoe dat jaar prostaatkanker in mijn leven was gekomen. Een operatie had niet alle tumorcellen opgeruimd, zodat ik op hormoontherapie was aangewezen om de laatste onzichtbare rotzakjes koest te houden. Heftig spul, die hormonen, je kon er een ander mens van worden, lusteloos, krachteloos, labiel, depressief. Vandaar dat ik Lonnekes injectie zo akelig vond.

Vandaag, tweeëneenhalf jaar later, staat ene Trudy voor de deur met de halfjaarlijkse spuit, de zesde in successie. Ik was er liever van verschoond gebleven, maar nog liever is het me als de kanker in toom blijft. De bijwerkingen vallen verhoudingsgewijs mee. Buiten opvliegers, lastig maar te verdragen, ben ik wat sentimenteler geworden. Dat vind ik niet zo problematisch, eerder interessant. Gevoelens verdiepen de gewaarwording en geven kleur en smaak aan ervaringen.

Een ander neveneffect is dat er een zekere traagheid in me is neergedaald. De zin in vaart en actie is ingeklonken, de waardering voor kalmte en sereniteit gegroeid. Ik ben er niet helemaal uit wat ik daarvan vind. Op haar best heeft die traagheid iets boeddhistisch dat me aanspreekt. Maar traagheid grenst ook aan sloomheid, en die is me weer àl te suf. Er zou een trefpunt moeten bestaan tussen onthechting en temperament. Of had schrijfster Carry van Bruggen gelijk, toen ze noteerde: ‘Wijsheid is de vijand van de levensdrift.’ Ik weet het niet, zelf had ze niet veel aan dat inzicht, ze leed aan ernstige depressiviteit.

Maar goed, de dertig verse milligram leuproreline-acetaat zit weer in het lichaam en kan zijn werk gaan doen: proberen te voorkomen dat foute cellen voor zichzelf beginnen en de regie overnemen. Tot nu toe hadden die cellen net zo weinig behoefte aan vaart en actie als ik. Houen zo, jongens, kalm aan, dan breekt het lijntje niet.

Beeld: Flickr (Carl Glover)




dinsdag 1 april 2014

De weelde van het flaneren


In een uithoek van de computer vind ik een vergeten stuk over rust en onthaasting. Ik weet nog dat ik het schreef in een tijd dat ik daar zelf weinig aan toekwam, zodat het enige studie vergde. Eén passage lijkt gisteren geschreven, zo vertrouwd klinken de zinnen me in de oren.

“Maak zomaar eens een ommetje,” zie ik mezelf schrijven. “Mensen zijn altijd maar onderweg van A naar B. Het is heerlijk om ’n keertje nergens heen te hoeven en lukraak ’n eindje weg te kuieren. Flaneren is luxe. Men zal afgunstig op u zijn omdat u in de weelderige omstandigheid verkeert dat u tijd zat heeft om op uw gemak door de gehaaste wereld te slenteren. Op de ene straathoek luistert u een tijdje naar een saxofonist, op de andere flirt u met een aantrekkelijk personage, en uiteindelijk verzeilt u in straten waar u nog nooit bent geweest maar waar de interessantste huizen staan en de mooiste mensen wonen. Tenminste: dat vermoedt u zo’n beetje, want u kijkt niet zo scherp, de blik van de flaneur is altijd wat wazig. Flaneren, zegt Pierre Sansot, auteur van Lof der traagheid, is een toestand van ‘gecontroleerde sluimering’.”

Ik krijg er meteen zin in, zo’n ommetje. Helaas ben ik een beperkte wandelaar geworden. Lastige longen roepen me bij inspanning snel tot de orde. Een rollator zou helpen, die maakt het lopen lichter, maar kan men flaneren met een rollator? De ware flaneur is een onbekommerd, ontspannen type dat met lichte tred naar een vaag doel onderweg is, en dat botst met de wat problematische uitstraling van een rollator. Gunstig is weer wel dat iemand achter een rollator doorgaans tijd genoeg heeft, een luxe die ik hierboven met flaneren verbond. Bij het eerder beschreven flirten, zal dit hulpmiddel echter niet erg helpen.

Nu ik dit zo schrijf, realiseer ik me dat ik tegenwoordig flaneer per – elektrische – fiets. Als ik op mijn elfendertigst door lommerrijke lanen peddel en in alle kalmte de omgeving in me opneem, zal geen mens me verwarren met gehaaste passanten op weg naar kantoor, klus of supermarkt. Ik houd even halt bij een straatmuzikant, glimlach op een plein naar de dame van de bloemenkraam en verzeil in straten waar ik nog nooit ben geweest maar vast terug zal keren. Kuierfietsen. Ik kan het aanraden.

Foto: Flickr (Javier Estraviz)