maandag 22 september 2014

Ontslagen!

Gelukkig: nog een paar dagen en ik word ontslagen. Weinig mensen zullen me deze woorden nazeggen, want doorgaans draait het bij een ontslag om het verlies van een baan en de verworvenheden die daarmee samenhangen. Dus om een verslechtering van iemands positie. Maar ik raak geen baan kwijt, maar mijn status als klinisch patiënt van revalidatiecentrum Blixembosch. En dat betekent een hele verbetering van mijn positie.

Terugblikkend is het nog snel gegaan. Vijf weken geleden kwam ik hier binnen. In een rolstoel, want ik kon nog amper op mijn benen staan en was dermate onder conditie, dat ik schatte wel drie maanden revalidatie nodig te hebben om weer enigszins op krachten te komen. En aanstaande donderdag kan ik alweer naar huis, voldoende op de been om het dagelijkse leven zelfstandig op te pakken. Er zal nog een heleboel fysiotherapie nodig zijn, maar daarvoor hoef ik niet op Blixembosch te blijven en kan ik naar een praktijk naar keuze.

Het was me wel een dollemansrit, de tocht die ik tot dusver heb afgelegd. Me amper van dreigend kwaad bewust, ging ik begin deze zomer het medisch tracé in met een operatie aan een verwijd bloedvat, een aneurysma. Er volgden verstoppingen en nieuwe ingrepen, waarvan de laatste, een grote omleiding, me zowat mijn hachje kostte. Dat avontuur moest ik bekopen met een verblijf op de intensive care, compleet met wanen en angstdromen die rechtstreeks uit het spookhuis kwamen. Zo koortsig als het hoofd was, zo lam en uitgeput waren lijf en leden. Geen wonder dat er een periode van revalidatie moest volgen. Wel een wonder dat die beperkt bleef tot vijf weken.

En nu  sta  ik bijna opnieuw op de stoep van Blixembosch, maar nu aan de andere kant van de voordeur, een nieuwe tussenstop op de lange terugweg naar het gewone leven. Hoewel… Bestaat dat gewone leven nog wel? Als deze drieste zomer van de witte jassen me iéts heeft duidelijk gemaakt, is dat niets vanzelfsprekend is. Wat gisteren alledaags was, is vandaag delicaat en morgen een bron van heimwee en melancholie. Een rondje op de fiets, een blos op de wangen, een onbekommerde lach, een glas met z’n tweeën, zomaar een nazomeravond en tóch één uit duizenden: het zijn momenten om te koesteren, maar ze laten zich vaak pas herkennen als ze zeldzaam worden en dreigen te verdwijnen.


Voortaan beter opletten, zei de meester op de basisschool al, Maar we dachten dat we wel wat beters hadden te doen.

woensdag 17 september 2014

Goed bedoelde stilte


Het mooie van goede bedoelingen is dat ze vaak zo ontroerend zijn. De bedenkers van het revalidatiecentrum waar ik tijdelijk vertoef, bedoelden het ook goed toen ze een ruimte reserveerden, waar de revalidanten samen konden eten en ontspannen. Hier zouden ze samen ontbijten, lunchen en dineren, ganzenborden en mens-erger-je-nieten en 
dus volop de gelegenheid krijgen ervaringen uit te wisselen en te leren van elkaars wel en wee.

Maar ja. In de praktijk kan minstens de helft van het (steeds wisselende) gezelschap in de ontmoetingsruimte niet of nauwelijks praten : gevolg van het hersenletsel waarvoor ze hier behandeld worden. Dat drukt de spraakzaamheid van de overige aanwezigen ook nogal, zodat de maaltijden grotendeels in stilte verlopen en de gezamenlijkheid zich vooral bepaalt tot zwijgen. De spelen blijven ook onaangeroerd in de kasten liggen, want na de maaltijden zoeken de patiënten liever de beslotenheid van hun kamer op, of voegen zich bij de binnendruppelende visite.

Het doet me denken aan een ander revalidatieproject waaraan ik eens deelnam en dat alleen maar praatgrage deelnemers kende. Men vertelde honderduit en over een waaier aan onderwerpen: van de kleinkinderen tot tuinonderhoud en van uitstapjes tot medische lotgevallen. Een van die revalidanten had het daarbij voortdurend over ‘die van ons’. Omdat ik de streekdialecten niet allemaal beheers, wist ik niet goed wie of wat de man bedoelde – wat mij betreft kon het evengoed goed ‘s mans chrysanten als zijn nageslacht betreffen, Na een paar ochtenden studeren was ik erachter: ‘die van ons’ bleek zijn echtgenote. Die van ons wist alles van kruiden / wou nooit op vakantie / had het niet op dokters / zat nooit stil / leerde de kinderen tenminste manieren.

Toen ik eenmaal doorhad dat die van ons die van hem was, vroeg ik me af waarom hij zijn eega toch zo betitelde. Kennelijk was het hem niet genoeg dat mevrouw de zijne was en had hij voor haar een soort pluralis majestatis gereserveerd. Zij was niet alleen die van hem, maar de koningin van heel het gezin, inclusief alle erfhonden, broedse kippen, halve hanen en tortelduiven die daarbij hoorden. Ik zag een klassieke matrone voor me, met bollende rokken, een gebloemde schort en handen die van aanpakken wisten (en van een oorvijg op zijn tijd, want daar was nog nooit iemand slechter van geworden). Maar dan nam ik de schamele, stramme gestalte van de bijbehorende revalidant in me op en kon ik me naast hem toch ook weer geen dragonder van een wijf voorstellen, zodat ‘die van ons’ een mysterie bleef.


Of ze nou praten of niet, de mensen laten zich maar moeilijk begrijpen. 

maandag 15 september 2014

Paul de Nooijer, James Joyce en Goudlokje


Telefoontje van fotograaf en filmer Paul de Nooijer. Het gaat over zijn jongste project Half the Horizon. Deel daarvan wordt een song van Syd Barrett met tekst van James Joyce. Of ik daarvan een Nederlandstalige interpretatie zou willen leveren.

Toe maar! De eerste naam kende ik een beetje: een dolende ziel die beroemd werd met Pink Floyd, zich te buiten ging aan drugs, een tijdje voor het isolement koos en vervolgens, nog jong, stierf aan kanker. Joyce zei me veel minder. Zijn naam kende ik natuurlijk wel, maar zijn werk amper: regelmatig opengeslagen, maar even vaak onbegrepen terug in de boekenkast gezet.

Barrett had dichtregels van Joyce gebruikt voor de mysterieuze song Golden Hair. Een vreemd lied met een als een mantra herhaalde melodie, die bij het eerste gehoor wat saai aandoet, maar vervolgens toch gaat intrigeren.  Het gaat over een man die zich afsluit voor een verleidelijke vrouw. Paul de Nooijer herkende dat thema, want voor hem had de verleiding eveneens afgedaan. Altijd was erotiek een leidmotief in zijn werk geweest, totdat prostaatkanker hem had genoodzaakt tot een ingrijpende behandeling die hem zijn testosteron en zijn libido kostte.

Hij vond Golden Hair dan ook helemaal passen in zijn nieuwe project Half the Horizon, dat op wrange, poëtische maar ook hilarische wijze toont hoe (prostaat)kanker op een leven inwerkt. Het wordt een multimediaspektakel met film, muziek en spel van Paul en (zoon) Menno de Nooijer en live muziek van Jorrit Tamminga, Erik Bosgraaf en Izhar Elias.  Omdat ik helaas ook met het onderwerp prostaatkanker vertrouwd ben, en daar wel eens over schrijf, vroeg hij mij voor de teksten. Zo kwam het onder meer tot bovenvermeld telefoontje.

Een eigen interpretatie, geen letterlijke vertaling: dat was het uitgangspunt. Daarom werd Joyce’s verleidelijke Goudlokje een sirene, en doorsneden haar gezangen niet alleen a merry air, maar hele nachten ‘vol genot en gloed’. En zoals Joyce het boek dichtsloeg en de kamer verliet, zo bleek nu ‘de vlam gedoofd, de drift verdreven, de lust geroofd’.

Toen ik Joyce’s woorden en de mijne nog eens nalas, was het me even vreemd te moede. Ik voelde me als het ware betrapt. Alsof Joyce een gevoel had losgewrikt dat ik nier eerder in heel zijn ernst had onderkend.Het gevoel dat het verlies aan libido toch harder bij me aankwam dan ik dacht. Ik had het niet zomaar verloren, het was geroofd. Er was me een wezenlijk deel van mezelf ontnomen.

Van dat besef kun je een chronische blues oplopen. Gelukkig treft dat ongeluk niet al te veel prostaatkankerpatiënten. De meesten relativeren of bagatelliseren hun lot in stilte. Maar dat maakt het onderwerp er niet minder heftig op.
Enfin, binnenkort in het theater (Half the Horizon, 5 november 2014, Verkadefabriek, ‘s-Hertogenbosch.)


woensdag 10 september 2014

Was ik maar een has-been

In de krant wordt iemand smalend een has-been genoemd. Prompt schiet ik vol sympathie voor de betrokkene. Kennelijk heeft hij ooit een zekere roem verworven, maar is de goegemeente hem alweer vergeten. Nou en? Misschien zegt dat wel meer over de oppervlakkigheid van de goegemeente dan over de vergeten prestatie van de ‘has been’.

Sinds de media hebben ontdekt dat de consument zich graag spiegelt aan bekende Nederlanders, is die laatste categorie niet meer aan te slepen. Aldoor worden er nieuwe talentenjachten bedacht om de aanvoer van aspirant-sterren te garanderen. Ook draaien steeds meer praatprogramma’s om BN ‘ers en gasten die dat hopen te worden. Het heeft een inflatie van het ‘stardom’ gebaard, waar vooral praatjesmakers en ijdeltuiten garen bij spinnen. En daar komen ze mee weg, want de kijk- en verkoopcijfers – steeds bepalender in medialand – lijden niet onder de egalisering van de roem.


Als de nieuwe sterren tegenwoordig van de lopende band komen, is het onvermijdelijk dat ze vaak van de B-klasse of minder zijn, en snel weer vergeten raken. Kwalijker is het als dat ook met grotere talenten gebeurt, en bijvoorbeeld een bekroond auteur of musicus na een paar lauwerloze jaren al bij het stofnest van de geschiedenis wordt geveegd. Succes is toch niet pas waarachtig wanneer het voortdurend wordt herhaald? Een verdienste verdampt toch niet zodra en het applaus stilvalt?

Een has-been… Ik wou dat ik er eentje was. Dat ik die ene prestigieuze prijs ooit had gewonnen en een of andere Koninklijke Hoogheid me de bijbehorende gouden ganzenveer had uitgereikt en dat de jury toen heerlijke woorden aan mijn werk had gewijd, waarna het mooiste meisje van de zaal me een nog heerlijker lachje had toegezonden. Wat zóu het, dat het 1989 of daaromtrent was, dus al een hele poos geleden? Het gros moest het met minder stellen en zou nooit een has-been worden.


Geen kwaad woord trouwens over al die zwoegers uit het peloton der naamlozen. De nummer één dankt zijn succes immers per definitie aan de achterblijvers. Maar niet te veel nuances: vandaag graag applaus voor de eenmalige kampioen, de vedette van voorgisteren: de niemand die op ‘n dag iemand is geweest.

vrijdag 5 september 2014

Dag van de Kleine Helden

Deze dag, 5 september, proclameer ik tot de Dag van de Kleine Helden. De dappere doeners die telkens weer hun best doen iets van hun dag, hun baan, hun liefde of hun leven te maken.De succesjes die zij boeken halen nooit de krant, of een oorkonde of zelfs maar een lovend woord van een hotemetoot, maar de kleine helden zijn er wát blij mee. Dat was hen toch maar mooi gelukt, zeggen ze zachtjes tegen elkaar, en ze porren elkaar in de zij en heffen er een glas op, en misschien nóg een, omdat men op één been immers niet kan staan.

Helemaal toevallig is het natuurlijk niet, dat het vandaag Dag van de Kleine Helden is. Om 09.27 uur werd ik zelf namelijk ineens een kleine held. Na tweeëneenhalve week revalideren liep ik voor het eerst een trap op en af. Een heuse trap, met zestien treden en een fikse draai. Op. En. Af. Had me dat bij aankomst in revalidatiecentrum Blixembosch voorspeld en ik had het niet geloofd. Maar het lukte, en niet eens met vallen en opstaan, maar royaal.

Eenmaal bovenaan de trap, had ik de neiging koninklijk te wuiven naar een toegestroomde menigte applaudisserende belangstellenden – zó opgetogen en trots voelde ik me met deze tussentijdse zege in de strijd tegen spierverval. Het was net zo’n triomfantelijk gevoel als die eerste keer na een lange periode van bedlegerigheid dat ik even op eigen benen stond. Een sensatie van herwonnen autonomie, van een terugkeer in het volle leven.

Net als het staan heeft ook een eenvoudige activiteit als traplopen een dimensie gekregen die ik niet kende omdat die zo vanzelfsprekend was. Die trap legt ineens de wereld open, want ik kan nu naar boven en naar beneden om bijna verloren territoria te heroveren: de slaapkamer, de douche, de werkkamer, de tot loft geëxpandeerde zolder. En met die territoria komt uiteindelijk mijn oude leven weer in zicht.

Zoals de ene kleine held met zestien traptreden een wereldveroveraar wordt, zo verstuurt een ander op een dag de belangrijkste brief uit zijn leven, stelt een beslissende vraag aan een beminde, schrijft het eerste gedicht van een veelgeprezen maar slecht gelezen bundel, of besluit een domme vete eindelijk maar eens te vergeten. We halen er de krant niet mee, wij kleine helden, maar we doen in elk geval ons best.



dinsdag 2 september 2014

Scènes uit Blixembosch


Mijn eerste week in revalidatiecentrum Blixembosch ligt alweer achter me. Ik begin te wennen aan de ritmes, de regels, de eigen geluiden en de vaste gezichten. Aan de norse Russin met haarjoggingpakken in vijf pasteltinten, die bij elke maaltijd de verste hoek van de gezamenlijke eetkamer uitkiest om daar traag en lusteloos haar vitaminen weg te werken. Aan de voormalige kroegbaas die niet tegen stilte kan en altijd en overal muziek wil horen of gesprekken aanknoopt. Aan de routinier die alle geheimen van de instelling kent en ze gevraagd en ongevraagd met iedereen deelt. Aan de noviet die nog niet met zijn rolstoel uit de voeten kan en voortdurend tegen muren, tafels en benen aanrijdt en dan verontschuldigend ‘zes’ of ‘tien, ‘nee: achttien’ zegt, want hij heeft hersenletsel en kan bijna niet meer praten.

Ik scharrel wat rond tussen wacht- en oefenruimtes, sjor aan spieren, hap naar lucht, doe nog een rondje, strek acht keer, buig acht keer, sta op en val neer, doodop en verbaasd hoe weinig er van spieren overblijft na een paar weken ziekte en bedrust.

De lange gangen naar de diverse behandelaars hangen vol producten van teken- en schildercursussen. Daaronder prijken opvallend veel sporttaferelen, alsof de deelnemers steeds weer hun dromen uitbeeldden. Even verderop een prikbord met een oproep om mee te doen aan ‘ampuvoetbal’; het betrokken clubje heet ‘kort maar krachtig’.

Zo zwerf ik wat rond, tot ik terugkeer op mijn afdeling en vanuit de kamer naast de mijne een vrouw hoor huilen. Nee, het is geen huilen, het is een klaagzang, een jammeren dat van diep komt en van geen troost wil weten en zo pijnlijk klinkt dat het bijna niet om aan te horen is. “Wil je dan niet meer beter worden?” hoor ik een mannenstem retorisch vragen. Een nieuwe uithaal is het antwoord


 Zó dus kan het lot klinken, rauw en gewond en gespeend van elke gêne. In de aangrenzende kamers is het stil, daar liggen woordenloze verhalen over hoe het leven zijn loop ging en zich niets gelegen liet liggen aan plannen en verwachtingen. Die ene snijdende tristeza uit de naburige kamer balt al die grote en kleine teleurstellingen even samen. Één moment maar, dan klinkt er getrippel van kindervoetjes, gevolgd door hoge lachjes. Bezoekuur. Het tijdstip waarop verleden en toekomst proberen samen te smelten. Hoop en wanhoop: het zijn allebei scènes uit Blixembosch.