zaterdag 30 maart 2013

Tandem




“Ga jij nog naar de wintersport?” Zo’n vraag kun je krijgen als je zit opgescheept met een onzichtbare kwaal of onopvallende handicap die sportief vermaak uitsluit. En als je een en ander dan uitlegt, hoor je steevast: “Je ziet er nog goed uit.” Van buiten wel, denk je dan, maar dat zeg je niet, want je wilt het de ander niet lastig maken.

Zo zijn er waarschijnlijk horden mensen die leven met een fikse beperking zonder dat de buitenwacht het in de gaten heeft. En hoewel we doorgaans maar al te graag voor voller worden aangezien dan we zijn, kan dat ook wel eens vervelend uitpakken. Bijvoorbeeld wanneer je in de volle trein moet vragen om een zitplaats omdat je niet lang kunt staan en mensen dan ongelovig reageren.

Maar meestal vind ik het een hele troost dat heel wat mensen kampen met een stille fysieke belemmering of kras op de ziel. Op een drukke plek zoals een groot spoorwegstation mag ik daar graag over fantaseren. Die man in dat rode jack dicht ik een autistische stoornis toe, die hem veel problemen op zijn werk bezorgt. Dat mooie meisje is geobsedeerd door het idee dat iedereen haar aartslelijk vindt. De dame met designparaplu heeft broze botten. Een pensionado op een bankje wordt geplaagd door longfalen. En die gehaaste figuur met zijn kale hoofd hoort de hele dag nare stemmen. Allemaal hebben ze wel wat, net als wij.

Er zijn ook mensen die vederlicht door het leven walsen en nooit een serieus probleem oplopen, maar zij lijken me in de minderheid. Ik weet ook niet of ik jaloers op zulke mazzelaars moet zijn. Hoe gelukkig is iemand die niet goed weet wat pech is? Pechloosheid is voor zo’n persoon de normaliteit. Misschien geldt het omgekeerde ook: wie vaak pech heeft, kan daar beter mee uit de voeten dan iemand die dat maar zelden overkomt.

Het draait uiteindelijk allemaal om balans. Wat is een berg zonder dal, het mannelijke zonder het vrouwelijke, de engel zonder de duivel? Het gewone en het afwijkende: ze kunnen maar het beste een tandem vormen.


woensdag 27 maart 2013

Zo kan het ook: de geheel onthaaste arts




Dan wou ik u nu maar eens mijn tandarts voorstellen. Waren er maar meer zoals hij in de wittejassenwereld.

Omdat ik inschat dat hij liever buiten de publiciteit blijft, zal ik hem dr. A noemen. Ik ben nu al een jaar of vijftien onder zijn hoede, maar ik verbaas me nog steeds over hem.

Het begint al met zijn praktijk, een gehuurde etage in een vervallen villa, waar eerder een andere tandarts werkte. Het houtwerk is in een ver verleden in een donkerbruine menie gezet en heeft sindsdien nooit meer een kwast gezien. Een receptie is er niet. In de hal hangt een zware sigarettenlucht, afkomstig van de hoofdbewoner die verblijf houdt achter een halfafgetimmerde tussendeur. Een trap voert naar de praktijk op één hoog.

De wachtkamer is gemeubileerd met een vale, ingezakte bank uit naar schatting 1962 en een half dozijn stoelen met kapotte rieten zittingen, bedekt met kussentjes. Op een ruwhouten tafeltje ligt een partij tijdschriften, waarvan de meeste uit de vorige eeuw dateren. Ook staan er een yucca en een kerststukje, allebei al jaren op sterven na dood. Een raam kijkt uit op een door onbestemd groen overwoekerde tuin en de bemoste restanten van een aanbouw die waarschijnlijk strandde op een tekort aan geld en animo.

Gelukkig is de uitrusting van de behandelkamer zelf bij de tijd. Ik weet me ook veilig in de vaardige handen van de tandarts. Maar de combinatie van professionaliteit en een sjofele ambiance blijft verbazen. Investeren in opsmuk vindt hij waarschijnlijk overbodig. Zo heeft hij ook geen assistente. Een secretaresse evenmin. Dr. A noteert zijn afspraken met balpen in een groot afsprakenboek en schrijft ook zijn rekeningen met de hand; een computer, tablet of smartphone heb ik er nog nooit gezien. Dat spoort ook met zijn permanente kalmte en zijn weloverwogen dictie.

En wat ik het opmerkelijkst vind: hij plant zijn afspraken zo ruim dat zijn patiënten nooit hoeven te wachten. De wachtkamer is dan ook meestal leeg. Kennelijk vindt hij een paar consulten per uur meer dan genoeg en prefereert hij een ontspannen werkritme boven maximaal rendement. Hij heeft ook alle tijd voor de patiënt en toont niet alleen belangstelling voor diens gebit, maar ook voor diens algehele welzijn: “Hoe staat het verder met de gezondheid? En hoe gaat het met de echtgenote?” Hij mag ook graag een boom opzetten over een actueel onderwerp.

De praktijk ademt een besliste, goed georganiseerde onthaasting, die me erg aanstaat. Ik stel me voor dat dr. A regelmatig een kwartier of half uur overhoudt en dat hij dan een partijtje patience speelt, of verder leest in een vuistdikke Russische roman, of gewoonweg eens een tijdje voor het raam gaat staan om de wolken te bestuderen.

Ik wil maar zeggen, dames en heren van de medische stand: zo kan het ook.

vrijdag 22 maart 2013

Seksueel misbruik: hoe goed kennen we elkaar eigenlijk?




Een krantenberichtje van vanochtend. Een 60-jarige medewerker van een thuiszorgorganisatie is veroordeeld tot vijftien maanden cel, waarvan zeven voorwaardelijk, wegens het seksueel misbruiken van twee cliëntes.

De man komt onder toezicht van de Reclassering en moet zich laten behandelen in een psychiatrische kliniek. Ook moet hij de twee vrouwen een beperkte schadevergoeding betalen. De zaak kwam vier maanden geleden aan het licht, toen de verpleger zich had vergrepen aan een oude, demente cliënte. De volgende ochtend om zes uur werd hij door de politie van zijn bed gelicht en gearresteerd. Gaandeweg het onderzoek bleek dat hij ook nog een andere hulpbehoevende vrouw had misbruikt. Verkrachting kon niet worden bewezen, ontucht wel.

Wervelstorm
Het is een van de talloze misdrijven waar de media vol van staan, maar het spreekt me aan omdat ik erop word geattendeerd door iemand die de misbruikpleger en zijn slachtoffers kent. Naarmate een gebeurtenis dichterbij komt, wint ze nu eenmaal aan zeggingskracht. Ik stel me voor hoe de vreselijke voorvallen in de huishoudens van de dader en zijn slachtoffers zullen zijn aangekomen. Als een plotse, verwoestende wervelstorm, denk ik.

Ik zie voor me hoe de dader en zijn vrouw voor dag en dauw zijn wakker gebeld door de politie. Na een summiere verklaring wordt de man afgevoerd. In het beste geval blijft er een agent, misschien agente, achter om te proberen de totaal verbouwereerde echtgenote uit te leggen dat haar man zich vergrepen heeft aan een hulpeloze oude vrouw.

Als de agent(e) vertrokken is, slaat de ontreddering pas echt toe. Al tientallen jaren is ze samen met haar echtgenoot en nu komt ze erachter waartoe hij in staat is en welke duistere krachten er diep in hem gloeien. En de bange twijfel groeit of dit wel het enige geval is, óf de onthulling van een macabere geschiedenis van seksueel misbruik.

Hel
De slachtoffers, toch al fysiek en psychisch ondermijnd door ziekte, zijn beland in de hel van de herinnering aan de brute aanslag op hun lichamelijke integriteit en hun wezen. Bovendien zien ze hun vertrouwen in een hulpverlener afgestraft door zo ongeveer de laagste vorm van verraad denkbaar. De echtgenoot van een van de slachtoffers, die al met een zieke vrouw tobde, krijgt nog eens de dubbele last van haar verdriet en zijn woede om deze nieuwe slag te verduren.

Drie huishoudens zijn in een diepe en langdurige crisis gestort. Door een man die niet bestand bleek tegen driften die niemand kende en die hij zelf waarschijnlijk ook onderschatte. Je zult decades met zo’n man geleefd hebben. Je zult als collega jaren met zo iemand hebben samengewerkt. Je zult hem als zieke vertrouwd hebben en hem toegang hebben gegeven tot je intimiteit.

Het roept de vraag op, hoe goed we elkaar en onszelf eigenlijk kennen. Het is een retorische vraag en ik wou dat ik er een optimistisch antwoord op wist.

**Dit is een geactualiseerde versie van een stuk dat hier 1 december jl. verscheen.**


woensdag 20 maart 2013

Yunus en zijn lesbische pleegmoeders: kon dat niet anders?






De kwestie-Yunus polariseert snel. Benieuwd of de opwinding nog verder oplaait als de Turkse premier Erdogan hier donderdag op bezoek komt.

Terwijl Nederlandse bewindslieden en commentatoren het opnemen voor Yunus’ lesbische pleegmoeders en tegen de Turkse bemoeienis met de kwestie, wordt in Turkije flink stemming gemaakt tegen de praktijk van de kinderbescherming in het verderfelijke Nederland.

In eerste instantie lijkt het niet moeilijk partij te kiezen. De boze biologische moeder die het vuurtje aanstak, heeft niet veel recht van spreken. Je moet als opvoeder wel heel ernstig falen, voordat je kind uit huis wordt geplaatst; dan geeft het geen pas een oordeel te hebben over pleegouders die zich liefdevol over jouw kind ontfermen. Dat die pleegmoeders zelfs worden bedreigd door Turkse sympathisanten van de moeder, is volkomen onaanvaardbaar.

Mensen van allochtone komaf die hebben gekozen voor Nederland, hebben daarmee impliciet gekozen voor een leven in een tolerant, liberaal land dat ruimte biedt aan mensen met uiteenlopende opvattingen, van orthodox tot vrijzinnig. In die open samenleving moeten zij ook accepteren dat hun kinderen beïnvloed worden door andere opvattingen dan de hunne. Bijvoorbeeld als die kinderen door ingrijpen van de jeugdzorg uit huis worden geplaatst en verder worden opgevoed door Nederlandse pleegouders.

Maar in het geval van het Turkse jongetje Yunus is er wel sprake van een ongelukkige uithuisplaatsing. In cultureel opzicht is er moeilijk een grotere kloof te vinden dan tussen een milieu van autochtone lesbiennes en dat van islamitische allochtonen. Waarom een jochie met een problematische achtergrond plaatsen in een milieu dat hem totaal vreemd is? Maakt dat de kans niet groot dat hij vervreemdt van zijn roots en tussen wal en schip raakt?

In de regel probeert Jeugdzorg allereerst het eigen netwerk in te schakelen en een bedreigd kind onder te brengen bij familieleden of vrienden. Dat geeft al aan dat een plaatsing aan de overkant van het culturele spectrum bepaald niet de voorkeur verdient. Maar soms, bijvoorbeeld in een acute situatie, is er niet de luxe van een keus. Misschien speelde dat mee toen Yunus negen jaar geleden bij zijn pleegmoeders terechtkwam.

Niettemin, stel je eens een progressieve ouder voor – VPRO, atheïst, D66, kind op de Vrije School – die als opvoeder faalt en zijn zoontje ziet ondergebracht in Staphorst, waar ze er een fijn gereformeerd jongetje van maken? Ook al heeft hij als pedagoog weinig recht van spreken, mag die ouder dan toch denken: kon dat niet anders?


zaterdag 16 maart 2013

Open Dag Zorg: de patiënt is de grote afwezige




Zaterdag 16 maart houden alle mogelijke zorginstellingen open huis in verband met de landelijke Open Dag van Zorg en Welzijn.

In blije persberichten en tweets attenderen ziekenhuizen op de kans in gezonde toestand een operatiekamer te bekijken, je longen, hart en suikerspiegel te laten opmeten of een kek gipsspalkje te laten aanleggen. Neem een kijkje bij de dialyse, leer een endoscoop gebruiken, kijk eens binnen in een ambulance, volg een live bevalling!

En meer. Leer dansend je lichaam kennen. Neus rond in een klinisch laboratorium. Test hoe hard je kunt fietsen en hoe het staat met je moedervlekjes. Ervaar het toedienen van hartmassage. Proef onze gezonde snacks. Doe mee met de orthopedie-quiz. En volg de workshop Pret met je skelet!

Alles is tof
Persoonlijk kan ik niet goed tegen die opgewekte toon die alles maar tot leuk en tof promoveert. In wachtkamers van klinieken proef ik een heel andere sfeer: daar trilt het stilletjes van de zenuwen, daar hangt een regenboog van vragen boven een land van hoop en vrees. Ik vrees dat de patiënt met al zijn zorgen de grote afwezige is tijdens de Open Dag van Zorg en Welzijn.

Door een paar taaie vormen van medisch ongerief ben ik de laatste jaren nogal eens te vinden in die wacht-, spreek- en behandelkamers. En minder uit noodzaak dan uit belangstelling ook wel eens in zaaltjes en bospaviljoens waar patiënten ervaringen uitwisselen. Een nadeel van zulke lotgenotengesprekken is dat er een heleboel medische details uit andere levens passeren, waar niemand wat aan heeft. Geen twee patiëntenverhalen zijn identiek, zodat de ervaring van de één geen les voor de ander hoeft te zijn. Daar staat tegenover dat het flink kan bemoedigen als je vitale personen ontmoet, die hun voorspelde uiterste houdbaarheidsdatum al jaren geleden passeerden.

Experts in geduld
Wat me tijdens die laatste bijeenkomsten opviel, is dat patiënten met een slepende aandoening per ongeluk experts in geduld worden. Wie ook maar aan het woord kwam, had verhalen over bijwerkingen, complicaties en onvoorziene wendingen in zijn ziektebeeld. Het was opmerkelijk hoe kalm betrokkenen daarover vertelden, alsof het vanzelfsprekend was dat hun snelweg door het leven veranderd was in een weg met haarspeldbochten en ravijnen. Het was geen berusting die ze uitspraken, eerder realisme: het inzicht dat hun leven nu eenmaal deze moeilijke route had gekozen. Inclusief het geduld om vaak te pauzeren, banden te plakken, pleisters aan te brengen en bij te komen van wéér een schrik.

Verwerking van existentiële problemen gaat in fases, menen psychologen: Patiënten moeten door verdringen, verzet en verdriet heen, voordat zij toe zijn aan acceptatie. Zou het? Ik denk dat die fases één kluwen vormen. En dat het de kunst is een passende weg door een veranderd leven te vinden. En wat de Open Dag betreft: goed dat zoveel betrokken professionals klaar staan om een handje te helpen.