Sinds ik door
een chronisch euvel in een lagere versnelling door het leven ga, ben ik
ingelijfd bij het legioen mensen met een handicap. Gelukkig kan ik nog wel – in
beperkte mate – werken, want dat brengt me vervulling en plezier. Ook lever ik
door arbeid een bijdrage aan de samenleving, een aspect waar bepaalde politici
altijd op tamboereren als ze willen bezuinigen op de uitkeringen, maar dat
element spreekt me minder aan. Bij volledige arbeidsongeschiktheid zou ik
andere manieren zoeken om een bevredigend leven te leiden en daar zou de
maatschappij ook wat mee kunnen opschieten.
Het meest voor de hand ligt
vrijwilligerswerk. Bij alle nadruk op arbeid wordt nogal eens vergeten dat de
brede voorhoede van onze massa vrijwilligers en mantelzorgers bestaat uit
mensen die niet, niet meer of slechts gedeeltelijk aan het werk zijn: zij
leveren meer onbetaalde maatschappelijke inzet dan mensen met een drukke baan,
heeft het CBS vastgesteld. Alleen al de gezondheidszorg zou opzienbarend
verschrompelen zonder vrijwilligers. Grage bezuinigers zouden blij moeten zijn
dat er genoeg baanlozen zijn die hun tijd aan de gemeenschap willen geven.
Maar je hoeft nog geen vrijwilliger of
mantelzorger te zijn om bij te dragen aan de kwaliteit van de samenleving. Als
mensen met een beperking zich bekwamen in poëzie, schilderen of toneelspelen,
vaart het culturele klimaat daar wel bij. Als zij lotgenoten zoeken en samen
een vereniging vormen die belangen behartigt en informatie verzamelt, dan
helpen zij anderen die in hetzelfde schuitje terechtkomen en vormen ze een
belangrijke gesprekspartner voor beleidsmakers en zorgverleners.