zaterdag 28 maart 2015

Haal het beste uit het onvolmaakte

Stoffen van Vlisco
Dit wordt een volmaakt stukje. – Als ik mijn column in alle ernst met zo’n zinnetje zou beginnen, zou ik mezelf meteen belachelijk maken. Wat denkt die man wel, wat een pretentie, wat een onzin ook, volmaakte stukjes bestaan niet, et cetera.

Toch zijn wij doorgaans in de ban van de perfectie. De reclamewereld biedt daarvan talloze illustraties. De droomkeuken met professioneel zespitsfornuis en aanrechtblad van Italiaans marmer. Het blije gezinnetje dat blaakt van levenslust en fitheid dankzij een of ander topproduct. Het mobieltje dat een heel kantoor in zich bergt, een eeuwig strakke huid met de groeten van een cosmeticaconcern, een vakantieadres dat zich afficheert als zevende hemel.

Ook het persoonlijke leven moet steeds meer voldoen aan de volmaaktheidsnorm. Iedereen weet dat communicatie onherroepelijk misverstanden en teleurstellingen in zich draagt, en toch eisen we dat onze liefdesrelaties onversneden geluk bieden. Ontvangen we gasten, dan schotelen we hun een maaltijd uit een kookboek van een sterrenkok voor. Om onze kinderen optimaal uit te rusten voor later, sturen we hen na schooltijd naar de remedial teacher én de pianolerares én de tennisclub én het creatief atelier. Onze gebitten laten we bleken, ons buikvet wegzuigen, onze rimpels liften.

Voor een deel is daar allemaal natuurlijk niets op tegen. Het is beter als mensen hun best doen en met hun talenten woekeren, dan wanneer ze onverschillig door het leven sloffen. Maar perfectie? We zouden beter moeten weten. De eindigheid en de breekbaarheid van het leven leren dat volmaaktheid een sprookje is. Het is wijzer, in te zien dat imperfectie de kern is van het bestaan en te pogen daar het beste uit te halen. Streven naar perfectie is bij voorbaat tot mislukken gedoemd en daarom in wezen een streven naar frustraties.

Ik ben weleens bang dat met alle spotlights op volmaaktheid de minder volmaakten onder ons uit het zicht verdwijnen. Als een rimpel te veel, een borst te slap, een buik te rond al problematisch is, hoe erg zijn dan gezichten van verstandelijk beperkten en ledematen van verlamden wel niet? Gaan die weer ‘mismaakt’ heten, zoals in onnadenkender tijden?

Dat volmaakte stukje stel ik dus nog maar even uit.


Oorspronkelijk gepubliceerd in Markant, tijdschrift voor de gehandicaptensector

maandag 23 maart 2015

Het Staatslot en het aroma van de Grote Wijde Wereld

Afbeelding: Reetsma
In een aanval van ordelijkheid zette ik me dezer dagen aan de boekhouding. Zaten er nog aanmaningen of deurwaardersexploten tussen de oude post? Had ik misschien een meevallertje over het hoofd gezien? Viel er wat te wieden onder die eeuwige vaste lasten?

Geen rode cijfers en ook geen onverwachte douceurtjes. Maar die maandelijkse afschrijving van de Staatsloterij! Al jaren deed ik mee, maar het hoogste bedrag dat ik ooit had gewonnen, was 20 euro… Elke tiende dag van een nieuwe maand attendeerde een automatisch mailtje me dat ik de uitslagen moest checken. Het resulteerde steevast in ‘helaas, volgende keer beter’. Zou ik onderhand niet eens opzeggen en van het inlegje een bosje bloemen kopen, of een dichtbundeltje, of een Vino Nobile?

Dat was verstandiger geweest, maar ik deed het niet, ik bleef vaste deelnemer aan het maandelijkse gokspel. Op 10 april is er een nieuwe ronde. Dan mailt de loterij me weer: ‘Heeft u deze trekking een grote geldprijs gewonnen? Kijk nu of u één van de gelukkige winnaars bent.’ Het is niet te weerstaan.

In feite kan ik me amper een voorstelling maken van hoe het moet zijn om plots een bom duiten te winnen. Dan heb ik het niet eens over de miljoenen van de jackpot. Hoe reageer je wanneer je een troostprijsje van 75 mille in de schoot valt? Ben je dan een week hyper? Permitteer je je eindelijk eens iets decadents? Of blijf je keurig verstandig en houd je het gros achter de hand voor ‘je weet maar nooit’?

Volgens mij schuilt de verleiding van de loterij niet zozeer in de concrete hoogte van de prijzen, alswel in het abstracte rijk van de ongekende mogelijkheden dat voor de winnaar in het verschiet ligt. Met een vingerknip ben je verlost van de middelmaat en kun je compromisloos voor het beste en het mooiste kiezen. Die gedachte alleen al is onbetaalbaar.

Het sigarettenmerk Peter Stuyvesant adverteerde vroeger met de slogan: Die Duft der Grossen Weiten Welt en had daarmee veel succes. De reclame ademde een aroma van vrijheid, rijkdom en mondaniteit, een sfeer van mensen die het voor elkaar hadden en zorgeloos flaneerden over de wereldboulevards. Het is ook de sfeer die voor me opdoemt als ik het maandelijkse mailtje van de Staatsloterij krijg. En die natuurlijk weer net zo snel zal wegwaaien als de rook van een Peter Stuyvesant. Ik weet het, maar ja, de fantasie wil nu en dan ook gevoed worden.


donderdag 19 maart 2015

Even peinzen over peinzen

Foto: ANP
“Zit je te piekeren, of zit je te mijmeren,” vraagt mijn vrouw als me in een starende pose voor het raam aantreft. Ik heb er niet meteen een antwoord op, het is zo’n vraag om even op te broeden.

Ik was niet echt aan het piekeren, geloof ik. Aan dat woord kleeft iets zwaars en moeilijks. Wie piekert, loopt ijsberend door de kamer terwijl hij almaar op een probleem kauwt. En hij kauwt en herkauwt en herherkauwt, maar hij komt er niet uit. Hij sjokt maar rond in zijn vicieuze cirkel, van het kastje naar de muur, van hot naar her, van hier naar ginder, zonder ooit ergens te arriveren. Als de piekeraar niet oppast, breekt hij zelfs het hoofd. Nee, ik was niet aan het piekeren.

Maar aan het mijmeren was ik evenmin. Zo looiig als piekeren is, zo licht is mijmeren. De mijmeraar zit met de handen achter het hoofd gevouwen in zijn luie stoel te dagdromen over de goede zaken van het leven, huppelende kinderen, bijvoorbeeld, een koel glas op een warm terras, madeliefjes in de lentezon, en dan glimlacht de mijmeraar sereen, tevreden met de afwezigheid van sores en complicaties. Nee, ik was ook niet aan het mijmeren. Wás ik maar aan het mijmeren.

Ik denk dat ik gewoon aan het peinzen was. Peinzen strekt zich uit over lastige en gemakkelijke terreinen, fraaie en lelijke, grappige en verdrietige. Je kunt peinzen over de negentiende eeuw en over die ontmoeting van gisteravond, over betekenissen en bekentenissen, over de liefde en de dood, over de wetten van de kosmos en de vormgeving van de paperclip. Je kunt peinzen achter een bureau, aan de bar, op een boulevard en in de kerk. De peinzer wandelt kalm de weg van zijn gedachten af, slaat nu en dan een zijstraat in, en mijdt intuïtief doodlopende stegen en crossbanen voor snelverkeer. Peinzen wil ook wel eens – en vaker dan piekeren of mijmeren – leiden tot een idee, een aanpak of een uitweg. Peinzen is dus een bedachtzame en constructieve besogne.

Denken kan allerlei vormen aannemen, van dubben, tobben, wikken, malen, prakkiseren en filosoferen tot piekeren, mijmeren en peinzen. De laatste is me het liefst, denk ik.

vrijdag 13 maart 2015

Hoe blijf je monter met mankementen?


Ik sta vaak in de krant. Niet als persoon, maar als categorie. De ene keer gaat het over kanker, dan over luchtwegaandoeningen, een ander maal over vaatproblemen, en telkens hebben ze het dus over mij. Hetzelfde geldt voor arbeidsongeschikten, chronisch zieken en mensen met beperkingen. Voor bezitters van een rollator of invalidenparkeerkaart. Voor senioren met een groeiende zorgvraag. Er zijn dagen bij, dan vul ik zomaar het halve ochtendblad.

Dat is niet iets om ijdel van te worden en opgewekt naast je schoenen te gaan lopen. Integendeel: je moet oppassen dat het leven met mankementen je niet mies maakt. Die mankementen zorgen voor een gestage afbraak van energie. Hoe meer energie je verliest, hoe minder mogelijkheden je overhoudt en hoe meer beperkingen je oploopt. De balans tussen wat je zou willen en wat je nog wèl en niet meer kunt, wordt steeds schever. Houd daar maar eens een zonnig humeur bij.

O zeker, je hebt ze, mensen die ondanks een abonnement op tegenslag fluitend door het leven gaan en van elke lastige dag een feestje weten te maken. Maar dat talent is niet iedereen gegeven. Optimisme is geen optie die je maar hoeft aan te vinken bij pech onderweg, het is een houding die zich in de loop van een leven al dan niet heeft ontwikkeld.

Zelf reken ik me tot de positivo’s noch de somberaars. Doorgaans ervaar ik een soortement gedempte monterheid, het materiaal waarmee kennelijk de bodem van mijn ziel gestoffeerd is. Maar nu en dan is het me duisterder te moede, vooral als ik me realiseer dat er medisch geen verbetering, slechts verslechtering te verwachten is, een proces dat eigen is aan progressieve aandoeningen.

Ik denk dat de mens dermate is ingesteld op vooruitgang dat hij slecht zonder dat wenkende perspectief kan. Niet voor niets is ‘komt goed’ een cliché van jewelste, een rituele bezwering die als passe-partout dient in alle mogelijke gesprekken, of ze nou over economie gaan, gezondheid, of het weer. Vandaag regent het weliswaar, maar morgen schijnt de zon, het komt goed, het komt heus goed.

Als die bezwering niet opgaat, zoals bij een ziekte die langzaam maar zeker erger wordt, zijn we onthand. Wat moeten we zonder de troost dat onze sores ook wel weer zullen overgaan? Dan zit er maar één ding op, geloof ik: proberen in te zien dat sores bij het leven horen. – Lees de krant er maar op na.


dinsdag 10 maart 2015

Een debutant op het Boekenbal


Vanavond naar het Eindhovense Boekenbal in het Natlab! De Amsterdamse Stadsschouwburg heeft het echte Bal al achter de rug, maar wij, fine fleur van de Brabantse letteren, hebben nog een eigen versie voor de boeg. De eerste hier ter stede.

De uitnodigingen voor het Amsterdamse Bal zijn zoals bekend schaars en felbegeerd. Mij viel lang geleden – 1991 – een kaartje ten deel. Ik had toen net mijn min of meer literaire debuut gemaakt met Oproer en blues, een bundel Europese reisverhalen. Ik weet nog hoe ik in een mengeling van zenuwen en trots door de gangen van de Stadsschouwburg dwaalde en niet goed wist of ik me nou collega mocht wanen van al die literaire grootheden, die hier zo ontspannen hun glazen achterover kiepten. Toen een onbekende belangstellend informeerde welk boek ik op mijn naam had gebracht, stamelde ik zo’n ontwijkend antwoord, dat de vraagsteller me geërgerd voor pedante kwast uitmaakte, wat ook niet bijster hielp.

Niet lang daarna werd mijn boekje gerecenseerd door iemand wiens naam ik verdrongen heb, maar van wie ik me herinner dat hij zelf een vaardig reisschrijver was. Hij liet weinig heel van mijn debuut. Dat vond ik spijtig, temeer omdat ik nog eens een idee wou uitvoeren, dat ik in een van zijn reportages had opgedaan. Hij noteerde ergens in het voorbijgaan dat Herman Hesse eens een fraai reisvertelling aan Baden-Baden had gewijd. Eureka, dacht ik, in het voetspoor van Herman Hesse naar het Duitse kuuroord, dat wordt een smakelijke kluif!

De redactie was het met me eens en ik toog met Hesse op zak naar Zuid-Duitsland. Veel van zijn waarnemingen lieten zich daar nog steeds waarnemen. Het bijzondere ras dat de kuurders met hun waaiers aan mankementen vormen. De vermoeide sfeer van dure hotels waar gasten zuchtend hun watertjes en wijntjes dronken. De rituelen in de badhuizen. De geheimzinnige geuren en geluiden die een kuuroord eigen zijn. Ik zoog het herkennend en waarderend op.

Ik boekte een kamer in grand hotel Brenner, dat nog het meest leek op Hesses beschrijvingen. Toen de directie vernam dat de Holländische Presse present was, stond zij erop een passender onderdak aan te bieden en zo vond ik mezelf terug in een koninklijke suite die normaliter 1850 DM per nacht kostte. Om er na twee dagen onderzoek achter te komen dat Hesse hier nooit geweest was. Dat hij zelfs dat hele Baden-Baden nooit had aangedaan. Het kuuroord dat hij beschreef was het Zwitserse Baden, door mijn recensent voetstoots maar abusievelijk voor de Duitse bijna-naamgenoot aangezien.

Ik hield er toch nog een verhaal aan over. En een licht plezier om het idee dat een kritische boekenbespreker niet per se een goede lezer is.

donderdag 5 maart 2015

Strijp S en het geluk van Eindhoven

Daar zat ik weer: op een bankje langs de Torenallee, in het hart van Strijp S, de blik dwalend langs postindustriële gebouwen die waren omgetoverd tot studio’s, lofts, popzaal, skatehal, hotel, sporthonk, filmhuis, restaurant, winkel en wat al niet.

Onlangs had ik er nog een blogje aan gewijd en mijn bankje genomineerd als gelukslocatie. Dit in reactie op een project van het Parktheater en Fontys Hogescholen, die voor een gezamenlijk project op zoek waren naar Eindhovense geluksplekken. Waarop de organisatoren me weer vroegen mijn keus voor het bankje kort toe te lichten voor de locale televisiezender Studio 040. Het resultaat – schrijver dezes als het Orakel van de Torenallee – wordt vanavond uitgezonden en is hier te zien.

In de korte uitzending van Emmie Buermans passeren ook nog andere quotes over geluk, afgetapt van winkelende passanten, cabaretiers en een heuse geluksprofessor, de Belg Leo Bormans. En als het G-woord dan voor de dertiende keer langskomt, kan ik er ineens niet meer tegen. Geluk is net zoiets als suiker: het wordt gauw te zoet. Schrijf elke dag drie positieve dingen op die je hebt meegemaakt en je hebt na een jaar een aangenaam boek met duizend fijne ervaringen, zegt Leo Bormans. Nee, dan heb je een draak van een boek en komt de blakende blijheid je de oren uit.

Ik moet maar eens op zoek naar het Ongeluk van Eindhoven. Plekken waar je mies van wordt. Onooglijke, mislukte, onaangename, hopeloze, haveloze, troosteloze plekken, en daar dan de ergste van. Maar als ik in mijn hoofd een paar kandidaten langsga, stukjes stad waar Eindhoven op zijn niksigst is, dan zie ik daarachter toch meteen weer iets ontroerends gloren. Zoals de kaalste misère de rijkste blues kan baren. Ik vroeg een bevriend architect eens naar het lelijkste gebouw dat hij kende. Dat kende hij niet. Ook aan het poverste gebouw viel volgens hem nog wel iets te ontdekken.

Dat Ongeluk van Eindhoven houdt u nog even van me tegoed, geloof ik.


dinsdag 3 maart 2015

Word geen fulltime patiënt


Ik spaar witjassen. Dat is mijn troetelwoord voor de dames en heren van de medische stand, die zo vaak in mijn agenda opduiken dat het wel lijkt of ik er een verzameling van aanleg.

Het lijstje zorgverleners die de laatste maanden mijn pad kruisen, verbaast me zelf. Een internist. Twee longartsen. Twee urologen. De huisarts. Een chirurg. Twee revalidatieartsen. Een oogarts. Een optometrist. Een cardioloog. Een neuroloog. Een psycholoog. Een fysiotherapeut. Een oedeemtherapeut. En de trombosedienst. Ofwel zeventien verschillende witjassen in pakweg een kwartaal.

Niet dat ik doodziek ben. Ik bedoel: ik mankeer wel het een en ander, maar het is allemaal niet kritiek of dramatisch. Nee, zo loopt het eenvoudigweg als je een paar aandoeningen tegelijk hebt. De ene dokter verwijst je door naar de volgende. Bij een paar andere moet je regelmatig op controle. Het bewegingsapparaat, de vochthuishouding en de doorbloeding vergen onderhoud van zorgverleners die daarvoor doorgeleerd hebben. Ook leiden sommige ingrepen tot complicaties die weer voor extra medische dates zorgen.

Het voelt wel vertrouwd aan als je zo royaal met zorg wordt omspoeld, maar je moet ook oppassen dat je geen fulltime patiënt wordt. Ik moet het mezelf regelmatig inpeperen: een mens is méér dan zijn moeilijke darm, haperende gewrichten of stotterende hart, méér dan wat-het-niet-goed-meer-doet, méér dan zijn mankementen. Het leven bestaat uit wat je maakt van je mogelijkheden, ook als er zich gaandeweg beperkingen aandienen. Of misschien zelfs vooral als er zich gaandeweg beperkingen aandienen.

Naast al die uren in wacht-, spreek- en behandelkamers, hou ik me voor, is er nog een zee aan tijd voor mooie, plezierige, warme, zinnige, zinnelijke, zintuiglijke, verrukkelijke, bedwelmende, ontspannende, ontroerende en vervoerende belevenissen, ontmoetingen en ervaringen. Als ik dat zo opschrijf, krijg ik er meteen zin in, in al dat moois en zinnelijks en verrukkelijks. Zodra ik terug ben van de controle bij de internist.


zondag 1 maart 2015

Het is nog niet te laat: Complimentendag!


Het is niet persoonlijk bedoeld, lieve lezer, en ik vind het ook een tikkeltje gênant om het te bekennen, maar ja, het is niet anders: ik heb vandaag nog geen enkel compliment gehad. En dat terwijl het 1 maart en dus Nationale Complimentendag is.

Die dag is een initiatief van ‘waarderingsmanager ’Hans Poortvliet en beleeft inmiddels zijn dertiende versie. Twee jaar geleden schreef ik er een raillerend stukje over. Ik vind het ook nog steeds een wat mal idee om een vaste datum te prikken, waarop mensen elkaar zouden moeten loven en eren. Bij een authentiek compliment hoort spontaniteit. Het welt op uit een bron van goede ervaringen en dankbaarheid en rolt dan zomaar van je lippen. Een pluim is een schouderklap die pardoes wordt ontvangen of verstrekt en geen agendapunt.

Maar goed, ik wil niet ook weer niet te veel afdingen op die Complimentendag, want het idee is natuurlijk uit aardigheid geboren en tegen aardigheid is werkelijk niets in te brengen. Laat ik ook maar eens een duit in het zakje doen en vandaag, voor de aardigheid, een paar keer applaudisseren.

En wel voor:
·       Chirurg Bender, die me afgelopen zomer aan een moeilijke bypass hielp en me zo behoedde voor een prematuur einde.
·       Architect Jo Coenen, die met de Vestedatoren het sierlijkste gebouw van Eindhoven ontwierp.
·       Trompettist Vloeimans, die me met zijn trio Oliver’s Cinema een gouden avond bezorgde.
·       Schrijver Nescio, die me, hoe vaak ik hem ook herlees, blijft fascineren door zijn taalgebruik.
·       Onze-Lieve-Heer, of Wie Dan Ook die de lente heeft uitgevonden en me zo elk jaar weer uit het donkere dal van de winter redt.
·       Filosoof René Gudde, die optimist is en toch kan overtuigen.
·       Mijn Ingrid, omdat ze zoveel steken ophaalt die ik laat vallen.

Daar laat ik het maar bij, want ik blijf het toch wat gekunsteld vinden, de duim opsteken omdat het 1 maart is. Ik doe alleen nog mee met zo’n nationale dag als we de volgende keer met z’n allen aan het verwensen slaan. Dus noteer maar vast: 2 maart 2016, Grote Nederlandse KrijgHetHeenEnWeer-Dag.