donderdag 27 februari 2014

Overgang en afgang: Youp van ‘t Hek


Verzuimd gisteravond naar Pauw en Witteman te kijken? Jammer, want dan hebt u een spectaculaire afgang van Youp van ’t Hek gemist.

De gevierde cabaretier en columnist was uitgenodigd om te praten over zijn zestigste verjaardag en zijn voor die gelegenheid gebundelde theaterteksten. Dat leverde een routineus reclamespotje op. Interessanter was wat daaraan voorafging: zijn reactie op een andere gaste, Ingeborg Beugel, regisseur van een maandag a.s. uit te zenden documentaire over de menopauze.

Terwijl Beugel met verve uiteenzette dat de overgang, ook al krijgt de helft van de mensheid er vroeg of laat mee te maken, nog steeds een onderbelicht en weinig begrepen fenomeen is, zat Van ’t Hek voortdurend te grimassen. Zijn wenkbrauwen trokken omhoog, zijn mondhoeken omlaag, de armen kruisten afwerend voor de borst en ook zijn oogopslag maakte duidelijk dat hij die hele overgang een Belachelijk Onderwerp vond.

Toen het even over afstervende eierstokken en droge poezen ging, hield Van ’t Hek het niet meer. Hij giechelde schokschouderend als een puber tijdens een biologieles over voortplanting, zette vervolgens een gezicht op alsof hij een bordje vers braaksel kreeg voorgeschoteld en greep daarop in doffe vertwijfeling met beide handen naar het buitenmaatse hoofd. Om tenslotte de menopauze af te serveren als het moment waarop stellen allebei hetzelfde windjack kopen en een eindje gaan fietsen. Het begin van de totale aftakeling, begreep de kijker.

Het was een gênante vertoning. Niet alleen omdat een man zich weer eens geen raad wist met de andere sekse, maar meer nog omdat Youp, onze nationale criticaster, de scherprechter van onze mores, de nar die het allemaal haarfijn lijkt door te hebben, zich zo grondig opsloot in het eigen vooroordeel en zich liever dan na te denken vastbeet in verlopen clichés. Voor Youp van ’t Hek transformeren vrouwen op hun 50ste verjaardag volautomatisch van lekkere wijven in schele parelteven met inlegkruisjes en uniseks windjacks. Waarom? Daarom. Aldus de 60-jarige adonis van de vaderlandse kleinkunst.


Man, ga toch fietsen.

zaterdag 22 februari 2014

Ziende blind: dat is pas een handicap


Niemand die eraan twijfelt dat blinden gehandicapt zijn. Ook doofheid geldt als een ernstige beperking. Maar hoe zit het eigenlijk met mensen die ziende blind zijn? Of die prima oren hebben, maar zich doof houden voor zaken die hen niet uitkomen?

Het zijn nare kwalen, vooral voor de omgeving van de betrokkenen. Om mysterieuze redenen doen ze zich vooral voor onder beleidsmakers, en binnen die categorie vooral bij politici. Je kunt nog zo vaak proberen hen onder ogen te brengen dat ze een heilloze maatregel hebben bedacht, ze wenden de blik af en voeren hun besluit uit. En hoeveel argumenten je hen ook toeroept, ze willen er niet van horen.

Hoe vaak is vanuit de zorg al niet uitgelegd dat de aangekondigde bezuinigingen op de sector vooral de zwaksten treffen? Dat lang niet iedereen mee kan doen aan de participatiemaatschappij? Dat er niet tegelijkertijd kan worden bespaard op verzorgingstehuizen en op thuiszorg, omdat ouderen die langer thuis blijven nu eenmaal meer hulp nodig hebben? Toch gaan zulke maatregelen door. Ziende blind, horende doof. Valide invalide.

Iets vergelijkbaars geldt voor mensen met een beperkt wereldbeeld. Internet, audiovisuele media en de kiosk mogen uitpuilen van informatie, maar zij zetten oogkleppen op, ideologische of religieuze, en mijden angstvallig wat niet in hun santenkraam van pas komt. Zo hebben we naast verstandelijk gehandicapten ook allerlei mensen die verstand genoeg hebben, maar weigeren het te gebruiken.

Het heeft iets zuurs. Op de ene plek doet een dubbel gehandicapte cliënt van een zorginstelling zijn best nog wat van het leven te maken, een woonwijk verderop hangen volledig toegeruste mensen hun kansen aan de wilgen en geven zich over aan hard drugs of lamlendigheid. De één scharrelt achter zijn rollator manmoedig van hot naar her, de ander is fysiek piekfijn in orde, maar niet vooruit te branden. Achter de ene voordeur probeert een kankerpatiënt de hoop overeind te houden, achter de volgende zit een reaguurder hopeloos te kankeren.

Zo bezien telt de samenleving veel meer mensen met beperkingen dan we denken. Waaronder dus heel wat mensen met heel wat mogelijkheden.

Foto: Flick
Deze column is ook verschenen in Markant, tijdschrift voor de gehandicaptensector



woensdag 19 februari 2014

Zingende titels bij Polare, herstel: Van Piere


Voor mij kwam het nieuws van de dag niet uit Den Haag, Sotsji, Kiev of Damascus, maar uit Eindhoven. De tijdelijke sluiting van de prominente boekwinkel Polare is voorbij; de zaak werkt aan een doorstart onder de historische naam Van Piere en heeft de deuren weer geopend.

Ik moest er meteen heen. Als vanouds liepen op alle vloeren van het fraaie en ruime pand liefhebbers te snuffelen tussen nieuwe en zo goed als nieuwe boeken. In een goede boekenzaak zingen titels en omslagen de klant zachtjes toe: pak me op, sla me open, proef een alinea, snuif de ijle atmosfeer op verre werelden, suizende verlangens, liefde en bedrog, leed en avontuur. Zo dwalen wij klanten langs stapels en kasten, herkennen een titel, groeten een auteur, lezen een strofe uit een gedicht, peinzen weg bij beelden van een schilder of fotograaf.

Vorige week kwam ik hierlangs en huiverde. Het was donker achter de langgerekte vitrine. Alle vestigingen van Polare waren dichtgegaan nadat de eigenaar, een investeringsmaatschappij, surseance van betaling had aangevraagd. De grote, donkere vlek midden in de winkelstraat riep een beeld op een land dat de schouders ophaalde over zijn literaire erfgoed.

Een boekenconcern in handen van een investeringsmaatschappij: dat beloofde niet veel goeds. Toevallig kende ik de president-commissaris, Carel Bikkers, die ik had meegemaakt bij Audax, waar ik lang werkte voor HP/De Tijd. Ik was eens naast hem geplaatst bij een zakenlunch en mocht me anderhalf uur lang laven aan zijn eendimensionale kijk op de wereld, die zo plat was als de dubbeltjes waar de menselijke existentie naar zijn idee om draaide.

Het is heel goed als Polare uiteenvalt en gerenommeerde namen als Van Piere terugkeren. Het is heel goed als in het commerciële hart van een flinke stad een grote boekenzaak zich weet te handhaven en de waarden van de middenstand gezelschap blijven houden van culturele waarden. Met alle appreciatie voor speciale boekwinkeltjes op goedkope locaties gun ik schrijvers ook een A-locatie en een groot pand waar de verbeelding de ruimte heeft.


Kortom: Van Piere moet blijven. Of in facebooktaal: hierheen met uw duimpje: https://www.facebook.com/boekhandelvanpieremoetblijven

zaterdag 15 februari 2014

Levensweg: moet je je lot maar accepteren?


Wie een naar levenslot heeft getrokken, gaat door een vijftal fases heen, aldus een vaak aangehaalde theorie van psychiater Elisabeth Kübler-Ross. Aanvankelijke ontkenning wordt gevolgd door periodes van protest, strijd en neerslachtigheid, tot er uiteindelijk ruimte komt voor acceptatie. Alsof dat de hoogste wijsheid is: je neerleggen bij het onvermijdelijke.

In een rouwadvertentie voor een jonge vrouw die aan kanker was overleden, ging het er van de week ook al over. Het betrof een citaat van filosofe en schrijfster Patricia de Martelaere: ‘Het heeft geen zin te willen bloeien in de herfst of te willen overleven in het aanschijn van de dood. Het niet aanvaarden zal niet alleen de loop van de dingen niet veranderen, maar leidt ook niet tot inzicht in de werkelijkheid.’

Een moeizame formulering, die laatste zin, maar wel eentje om nog even op te kauwen. Inderdaad verandert de loop der dingen niet omdat wij het er toevallig niet mee eens zijn. Maar daarom meteen maar het hoofd in de schoot van de geschiedenis gelegd? Iedereen die iets akeligs overkomt, heeft het volste recht daar verbouwereerd, kwaad en verdrietig op te reageren. De grimas en de schreeuw zijn natuurlijke reacties op een fysieke verwonding of een kerf in de ziel. Natuurlijker dan een snelle rationele berusting, die immers doet alsof er niets waardevols op het spel staat.

‘Acceptatie laat zich niet forceren, maar moet groeien op een bedje van vloeken en tranen en de scherven van het leven,’ schreef ik een tijdje geleden al op deze plek. Nu vraag ik me af, of ik het woord ‘acceptatie’ niet beter kan vervangen door ‘realisme’. Als je je baan kwijt raakt, een kind verliest of op een gevaarlijke ziekte wordt betrapt, loop je een schade op die zich niet laat relativeren c.q. accepteren. Hooguit groeit er gaandeweg ruimte voor het inzicht dat het leven een grillige weg is ingeslagen en dat er bijsturing is vereist.

Dat inzicht is niet zozeer berusting, alswel realisme. Een tweeledig realisme, dat aandacht heeft voor zowel de opgelopen schade als het veranderde bestaan. In mijn geval betekent dit dat ik best mag mijmeren over verloren mogelijkheden,als ik ook maar goed zoek naar aanpassingen en kansen. Er zijn zelfs momenten dat ik daar heel opgewekt van word en plezier vind in de uitgedaagde stuurmanskunst. Maar jongens, jongens, wat had ik die paar rotziektes van me graag gemist.

Foto: Flickr (BrianScott)


donderdag 13 februari 2014

Een pechprijs van de Staatsloterij


Het is een maandelijkse zelfkastijding en dan ook nog uit vrije keus: de Staatsloterij.

Een paar dagen van te voren maken ze je lekker met een bericht dat er deze keer een ongekende hoop geld in de pot zit, zodat je al een beetje kunt gaan dagdromen over het oeverloze leven van de waarlijk gefortuneerden. Daar tuin ik al lang niet meer in – ik dagdroom hooguit nog over een bescheiden prijs die de lopende rekeningen van de loodgieter en de garagist dekt. Heel beheerst kijk ik ook pas ’s ochtends na de trekking, of er wellicht een bedragje op mijn lotnummer is gevallen. Quod non: “Helaas! Volgende trekking meer kans.”

Zoals elke maand welt het woord ‘shit!’ in me. Het is een antoniem van ‘eureka!’, waarvoor - ik heb het gecheckt op mijnwoordenboek.nl – geen nette antoniemen bestaan, wat me overigens een mooi studieonderwerp lijkt. Het shitgevoel houdt maar een paar tellen aan, om over te gaan in de schrale troostende notie dat mijn inleg toch maar weer mooi allerlei goedhartige en culturele doelen heeft ondersteund.

Toen ik deze week weer in de nieten viel, welde er na het vaste ‘shit!’ een herinnering op aan wijlen collega Paul, die ooit bij een loterij het fijne bedrag van twintigduizend gulden won. Hij besloot er iets onvergetelijks mee te doen en boekte een luxe gezinsreisje naar New York. Terwijl hij op een avond over een Avenue slenterde, hem kennende op weg naar een roemrucht jazzcafé, off-Broadway, werd hij besprongen door een overvaller die het op zijn portemonnee had gemunt. Daarbij kwam Paul zo ongelukkig te vallen dat hij een lelijke botbreuk opliep, plus zes weken verblijf in een derderangs ziekenhuis van het soort dat je niet licht overleeft.


Paul overleefde het kliniekje en besloot het onfortuinlijke tripje maar als een kleurrijke anekdote te beschouwen. Voor ons, nieten in de loterij van het leven, is zo’n pechprijs het balsemende bewijs dat geld niet zomaar gelukkig maakt. Maar volgende maand spelen we weer mee. Voor de goede doelen, vooral.

Foto Flickr (Marco Tucci)

maandag 10 februari 2014

Sotsji: koning met capuchon


Daar hoor je dan weer niemand over. Zoveel soesa er was over de aanwezigheid van het Nederlandse koninklijk paar in Sotsji, zo weinig maakte men zich druk over hoe met name de koning daar gekleed ging: in campingsmoking. Bij het uitreiken van de medailles aan de Nederlandse sporters bestond hij het zelfs, zich in een vormloos grijs jack met capuchon te steken. Wereldprimeur: koning met capuchon.

Er zijn grenzen. We zijn er al aan gewend geraakt dat onze gezagsdragers bij sportieve aangelegenheden ‘sportief’ gekleed gaan, wat doorgaans uitdraait op polo’s, sweatshirt of slechtzittende trainingspakken. Op zichzelf is dat vreemd. Balletbezoekers hullen zich toch ook niet in tutu’s, of kerkgangers in kazuifels? Maar het zij zo, ik wil niet pietlutten.

Ik gun ook een koning zijn informele moment en verwacht niet dat hij de sporters in hermelijnen mantel toewuift. Maar om bij het moment suprême van drie Nederlanders op een Olympisch podium te kiezen voor een niksige jas met frietzak op de rug, roept ernstige vragen op over de koninklijke smaak, die kennelijk zelfs niet door de modegevoelige Máxima bij te sturen is.


Het gaat door voor vlotheid, maar het is in feite een slecht gevoel voor elegantie en stijl. Kan Jan Taminiau bij een volgende gelegenheid Sire eens van advies dienen? 

Foto: ANP

zondag 9 februari 2014

Gezellig met beperkingen



Sotsji, Syrië, Plasterk, Mali: genoeg nieuws om de stille uren van het weekeinde te vullen. Ik lees het allemaal trouw, maar zonder er erg door geraakt te worden. Dan blijf ik haken aan een paar regeltjes op pagina 36.

Het is een pagina waar de abonnee het voor het zeggen heeft en die dan ook gevuld is met oproepjes, foto’s uit de oude doos en verzen van regionale zondagdichters. ‘Aan de hemelpoort’ luidt de kop van een gedichtje van een Nuenense; het blijkt geplukt uit de bundel Doodleuk. Er doemt meteen een L-vormige woonkamer op met een eikenhouten tafel, waaraan een beetje mollige vrouw naast een vaas met zijden bloemen op een potlood en een woordspeling zit te bijten.

Maar waar het me om gaat, is deze korte oproep: ‘C. Bogers uit Eindhoven zoekt een sjoelbak voor de Scootmobiel Vereniging.’ Het lijkt een miniatuurversie van wat als Zeer Kort Verhaal bekend staat, een literair genre waarin binnen een paar zinnen een kleine eenakter opbloeit. Het zinnetje van C. Bogers uit Eindhoven mag dan een verhaallijn ontberen, het roept in al zijn beknoptheid toch een heel wereldje op.

De schrijver, begrijpen we, kan niet goed meer lopen en verplaatst zich daarom per scootmobiel. Al snel vindt hij aanspraak bij rollende lotgenoten. Regelmatig trekken ze er samen op uit, wat zo goed bevalt dat ze een kluppie beginnen, compleet met bestuur en reglementen en een heuse sponsor. Ze vinden onderdak in een buurthuis, waar ze twee keer per maand samenkomen voor een gezellige middag: koffie drinken, kaartje leggen, kienen en scootnieuwtjes uitwisselen. En daar zouden ze nu dus graag het onderdeel ‘sjoelbakken’ aan toevoegen.

Ik probeer me de gezellige middagen van de Scootmobiel Vereniging voor te stellen en voel me wat ongemakkelijk. Het heeft iets aandoenlijks: het aandoenlijke van elk mens die iets van zijn leven tracht te maken en daar meestal niet helemaal in slaagt. Maar er zit ook iets dappers in die scootmobilisten, zo monter als ze weigeren in hun beperking weg te zakken en proberen van de nood een deugd te maken. En dan bespeur ik ook nog een zeker onbehagen, een kriebel die me vaak bekruipt zodra mensen het in groepsverband gezellig willen hebben. Busvakanties, fietsmiddagen voor senioren, taarten bakken in buurtverband, samen knutselen tegen kanker: M. Dings uit Eindhoven zoekt het niet.

Maar ik krijg ineens wel zin in een potje sjoel.

Foto: Flick (Nikontino)

woensdag 5 februari 2014

De sensatie van postoperatieve vermoeidheid


Keer terug van een verblijf in een ziekenhuis en er blijkt van alles vernieuwd. De favoriete rode wijn smaakt na vier avonden onthouding als bocht geperst uit een heel dubieus druivenras. De marmelade daarentegen lijkt ineens wel afkomstig van Elysische citrusvruchten; ook de oude kaas verrukt als nooit eerder. De koffie is te pittig. Het bed geweldig. Chocola op het rare af. En wat echt nieuw is: de tomeloze, postoperatieve vermoeidheid.

Bij een vorige operatie viel het me minder op, maar destijds had ik zóveel aan mijn hoofd dat vermoeidheid nog wel het minste probleem was. De jongste ingreep leverde geen hoofdbrekens op, zodat dat zware gevoel in heel het lichaam zich nu sterker manifesteert. Er zit lood in mijn benen en zand in mijn armen. Ik loop nog niet of ik wil weer stoppen, ik sta tien minuten en zie om naar een stoel, ik ben even doende en taal meteen naar rust.

Het heeft iets van een vreemde sensatie, dit onbekende gevoel van uitputting om niks. Ik herinner me twee vergelijkbare gevallen. De eerste keer was rond de geboorte van mijn dochter, toen ik me na een paar slapeloze nachten voelde veranderen in een zombie. De tweede keer was een optelsom van een rusteloze reis, een lange vlucht, een flinke jetlag en een nacht doortikken; ik weet nog hoe zelfs een koud bad midden in de nacht geen soelaas bood.

Nu is het er opnieuw. Het denken lukt nog, zij het niet al te flitsend, maar op elke fysieke beweging wordt zware tol geheven. Het eerste ritueel van de dag – van bed naar badkamer, dan naar beneden, gordijnen openen, ontbijt klaarmaken – vergt een Olympische krachtsinspanning waar ze straks in Sotsji een puntje aan kunnen zuigen. En zo vult de dag zich met allerlei Olympische nummers.


Ach, het trekt wel weer bij, laat ik het maar interessant vinden. Nu kan ik me tenminste voorstellen hoe het is om autopech te krijgen in de Sahara, driekwart dag door mul zand te sjouwen en meer dood dan levend te arriveren bij een oase, waar een Arabische prinses met een gevaarlijke oogopslag en druppels ambrozijn op mijn verdroogde tong sprenkelt en me met ruisende palmtakken koelte toewuift en me dan tijdens een trage buikdans weer tot het rijk van de levenden tovert: wel oké, zeg maar.

Foto: Flickr (Eejit)

zondag 2 februari 2014

De man voor het raam


De man voor het raam. Zo zat ik vier dagen lang tweehoog achter het vensterglas van Máxima Medisch Centrum. Voor de vele passanten op weg naar de ziekenhuisingang zou ik de man achter het raam kunnen zijn, maar bijna niemand die me zag, eenieder liep daar met de blik op oneindig en het hoofd vol besognes. Nee, ik was de man voor het raam, tijdelijk ondergebracht in het zorgstadje dat een ziekenhuis is.

De operatie aan een uitgestulpte slagader, een aneurysma, was met succes afgerond en na 24 uur bedarrest werd ik ‘gemobiliseerd’. Normaliter wordt zo’n term van de zolder gehaald als er strijders moeten worden opgeroepen om een gevaarlijke vijand mores te leren, maar in het medisch jargon betekende mijn mobilisatie een verandering van liggen naar zitten en een paar meter lopen. Dat klinkt minder heroïsch dan de militaire variant, maar ik ervoer het toch ook als een hele gebeurtenis: als vooruitgang op de terugweg naar de normaliteit.

Spleen
In eerste instantie zat ik, zoals in het gedichtje Spleen van Bomans, ‘mij voor het vensterglas onnoemlijk te vervelen’, maar geleidelijk aan begon ik toch schik te krijgen in de wereld aan gene zijde, een wereld met een flinke dynamiek en speciale kenmerken.

Er waren bovengemiddeld veel ouderen en jonge mensen met kinderwagens te zien. Trouwens ook bovengemiddeld veel ander rollend materieel: rollators, brancards, scoots, rolstoelen in alle denkbare uitvoeringen. Een man holde naar de ingang, kerngezond zo te zien. Misschien lag zijn vrouw te baren. Of was de toestand van zijn schoonmoeder ineens kritiek.

Moeilijke teen
Zo fantaseerde ik meer verhalen bij elkaar. Die vrouw kwam voor een echo van het kindje in haar buik. Die man was op weg naar een diagnose gevorderde prostaatkanker. Er liepen mensen met een slechte lever, lastige longen, een moeilijke teen, opspelende zenuwen, een maagverkleining, een haperend hart. Oude mensen die elkaars karretje duwden, brachten een oude liefde in herinnering die dat ook beloofde – er kwam nogal wat tussen.

In de ziekenhuisvleugel aan de overkant zag ik de groene mutsen van de OK en de verkoeverkamer. Daar beneden de revalidatieafdeling waar patiënten hun ondermijnde spieren weer oefenden. Elders kantoren waar vermoedelijke staffunctionarissen beraadslaagden over targets en structurele processen en beleidsimplementaties.

Mies en opgewekt
Een bloemist bezorgde een grafstuk en passeerde het boetiekje met blije ballonnen en babyslabbers voor idiote kopers die I OPA voor een toptekst hielden. Geen plaats waar de polen van het volle leven elkaar zo dicht naderen: geboorte en dood, ziekte en gezondheid, vreugde en leed, hoop en wanhoop, verval en herstel, lichaam en geest. Ik registreerde de tegenstellingen zelf ook. Zo mies en ziek en triest als ik me hier in mijn slechtste uren voelde, zo opgewekt en vol goede moed was ik toen ik de bevestiging had gekregen dat ik weer naar huis kon.

Eigenlijk merkwaardig: nooit krijg je zoveel aandacht, zorg en steun als in een ziekenhuis en toch is bijna het beste wat je als ziekenhuispatiënt kan overkomen je ontslag. Er komt een einde aan je opsluiting, je bestaan onder vreemde regie, je vrijwillige quarantaine. Je krijgt je leven terug.

Zaterdagochtend. De man voor het raam stond op uit zijn stoel, pakte zijn koffer en slofte –moeizaam nog – de gang op, de lift in, een andere gang door, naar de uitgang. Weer een etappe gehaald.