zondag 20 augustus 2017

Studie flierefluiten

Een paar lege uren. Eens kijken of er nog een blogje uit de pen wil. In het oudestukjesmagazijn op mijn PC heb ik ze genummerd. Dit wordt aflevering 499, bijna een jubileum. Bij nummertje 500 komt de fanfare langs, denk ik, met als het meezit een stel majorettes. In dit stukje alvast een voorschot op de feestelijkheden.
Het begon eigenlijk uit verlegenheid. Toen een jaar of vijf geleden mijn productieve krachten afnamen, sprak ik met mijn werkgever HP/De Tijd af dat ik mijn vaste genre van de grote reportage zou inruilen voor de doenlijker categorie van de (internet)column. Jammer van de lange verhalen, maar spannend door de vraag of ik ook op de korte baan mijn draai zou vinden.
Mijn eerste stukje, gedateerd 25 april 2012, heette ‘Het versletenbezemsbos’ en beschreef hoe een braakliggend bouwlandje voorlopig was toebedeeld aan crossfietsers en skateboarders. Uitstekend idee, vond ik; waarom niet overal in de stad nieuw dode plekken tot leven wekken door er tijdelijke initiatieven toe te staan? Ik fantaseerde er meteen op los en zag er amateurcircussen verschijnen, vliegerfestijnen, een wekelijkse superpolonaise, een camping voor stadsnomaden, of een bos van versleten bezems en schrobbers; tussendoor kon het dan dienen als toogvlakte voor heel fijne idealen.
Zo volgden er nog 488 ideeën, bespiegelingen en commentaren. De onderwerpen bleven aanwaaien, en anders werden ze wel aangereikt door behulpzame specialisten en andere witte jassen, want mijn belevenissen in de gezondheidszorg bleken goed voor een heleboel anekdotes en overpeinzingen. Ik heb kersverse kleinkinderen verwelkomd en gesneefde oude bekenden uitgeluid. Zong de lof van de stad, maar verloor me ook graag in de natuur. Struikelde over vreemde woorden en hardnekkige clichés, dankte de kunst voor al haar inspiratie en kruiste nu en dan de degens. Allemaal goed voor het gemoed.

Maar allez, het lijkt wel alsof ik hier een epiloog bij mijn verzamelde werken zit te tikken. Terwijl ik nog bepaald niet aan een epiloog toe ben, want er vallen voorlopig nog heel wat appeltjes te schillen en knopen te ontwarren. Maar eerst ga ik er even tussenuit voor een korte studie flierefluiten. In september meld ik me wel weer eens.

dinsdag 15 augustus 2017

De vrouw aan het water

Op een oever van het riviertje dat door het parkje nabij mijn huis stroomt, ligt een jonge vrouw in het gras een boek te lezen. Het is een kleurig tafereel: witte bloes, rood rokje, lange blote bruine benen, en dat allemaal op een groen bedje. Het beeld laat me niet los, het wil nog even bekeken worden. Zo vaak ziet men het niet, een jonge vrouw, alleen in het park, languit met een boek.
Welk boek, wil ik weten. Of nee, dat wil ik niet weten, ik wil dat het mijn boek is dat ze leest, niet het boek van een ander. En ik zou willen dat een bepaalde zin een glimlach op haar lippen brengt en dat dat precies de zin is waarvan ik hoop dat die iemand doet glimlachen, bij voorkeur iemand die met lange bruine vrouwenbenen op de oever van een riviertje een boek zit te lezen, míjn boek wel te verstaan, De man voor het raam heet het, een vuistdikke turf die twee zomers geleden verscheen en waar de mensen nóg over praten.
Ik overdrijf weer eens. Mijn droom over de lezeres in het gras is in werkelijkheid maar een minidroompje, waarin ik het een mooi toeval zou vinden als ze uitgerekend De man voor het raam ligt te lezen, en dat eindigt met ‘maar ja’, zoals zoveel halve en hele wensen. Ik scoot verder en denk niet meer aan de oevervrouw, maar aan een computerprobleem dat ik nog moet oplossen en aan een deuntje dat bij het ontwaken in mijn hoofd zat en sindsdien niet meer van wijken wil weten en aan cd’s die ik nog wil digitaliseren en allerlei bijzaken waarover men zich beter niet druk kan maken en het toch doet.
Het is een hele drukte in mijn hoofd zonder dat het ergens toe leidt en ik verbaas me over al dat onnutte geritsel tussen de oren. Een flard van dit, een zweem van dat, een flits, een associatie, ontkiemende en meteen verdampende invallen, scherven van herinneringen, snuifjes hoop, vage verlangens, de TV van gisteren, de krant van vanochtend, die ene ballade van jaren geleden.

Dan kijk ik om en zie de vrouw aan het water alleen nog als stip. Nog even en ze zal oplossen in de namiddag. Maar ik vermoed dat iemand nog eens een stukje over haar zal schrijven en het oevermoment voor altijd zal vastleggen.

dinsdag 8 augustus 2017

Bro's on the road

Dat hadden we een paar jaar geleden nooit vermoed: dat we nog eens samen door Eindhoven en omstreken zouden toeren, broer Leo en ik op onze scootmobielen, broer Joep op zijn stroomfiets.
En toch deden we dat gisteren. Leo, op rollend vervoer aangewezen sinds hij door een verstopte ader een been verloor, had een aanhangertje aangeschaft zodat hij zijn scoot ook mee kon nemen naar perifere locaties. Daar had hij dan wel wat hulp bij nodig en daarom was Joep meegereisd, die ook wel zin had in dit tochtje.
Three Bro’s On The Road.  De vierde broer, Sjraar, ook al een scoot-bro, was helaas door fysiek ongemak verhinderd, anders hadden we een swingend kwartet gevormd. Maar ik vond het toch ook al onalledaags hoe we nu gedrieën het park om de hoek in rolden, op weg naar een volgend park, door beloverde lanen, langs een plas met een reiger die daar zo roerloos stond alsof hij geschilderd was, onder hoge viaducten door, over een luxueus pad dat een kilometerslange streep door de bossen trok, voorbij vennen en akkers en weilanden, om te pauzeren in een uitgestrekt gebied waar tussen paarse heide en dunne berken strakke, stille gebouwen vol beeldschermen oprezen: de slimme vierkante kilometer van de High Tech Campus.
We dronken er koffie op een terras aan een weidse vijver met duizend waterlelies en zeiden tegen elkaar dat natuur en economie hier zo mooi samen opgingen. En ik zag ons daar zitten, drie mannen die er samen al dik tweehonderd jaar op hadden zitten tussen gebouwen die vol waren van de toekomst, en vond dat op de een of andere manier ook wel harmonisch. Misschien werd daarginds achter die glazen gevel wel een revolutionaire beenprothese ontwikkeld, of een chip die lamme longblaasjes nieuw leven inblies, of een allereenvoudigst toverdrankje waarmee boswachters zieke bomen konden redden.

Toen we drieëneenhalf uur na het vertrek weer terug waren op het uitgangspunt, waren we het erover eens dat we onszelf een plezier hadden gedaan met dit tripje. Voor herhaling vatbaar. Wordt aan gewerkt.

donderdag 3 augustus 2017

Minder is meer

Soms blijf ik zomaar aan een woord haken. Ik had het laatst met ‘oorwurm’. Ik lees zo’n woord en verdwaal prompt in fantasieën over het doen en laten van dit schepseltje. Gisteren nog startte met het woord ‘topoverleg’ in mijn hoofd een film met silhouetten achter kantoorramen die onverstaanbare vergadertaal mompelen. Vandaag wil het woord ‘beperking’ ineens aandacht. Is goed, ik ben de kwaadste niet, we gaan het erover hebben.
‘Beperking’ heeft een slechte reputatie. Het heeft de gevoelswaarde van schraal, karig, arm, sneu en onvolkomen. Iemand met beperkte middelen kan zich minder veroorloven dan hij of zij zou wensen. Een verstandelijke beperking betekent dat het brein maar gedeeltelijk functioneert. Bij beperkt zicht vertroebelt mist, regen of een vuile bril de blik op de omgeving. Een beperkte visie kan zich ook bij goed weer en schone brillen voordoen; het schort de betrokkene dan echter aan verbeelding en/of denkvermogen. Jammer maar helaas.
Een veelgenoemde categorie is die van ‘mensen met beperkingen’. Het gaat hier om mensen die door fysieke of geestelijke hindernissen – een ontbrekend been, een spierziekte, een verlamming, een gemankeerd brein – minder kunnen dan zij zouden willen. Zulke handicaps zijn gaandeweg van ‘handicaps’ gepromoveerd tot ‘beperkingen’ en ‘uitdagingen’, maar die eufemismes verhullen niet dat de samenleving ze problematisch vindt.
Dat zíjn ze ook; toch laat het probleem zich relativeren. Punt één is dat beperkingen doodgewoon zijn. Het hele bestaan begint en eindigt ermee: zowel het opgroeiend kind als de aftakelende senior is een toonbeeld van onvolkomenheid. Daarnaast is wat de één als beperking beleeft, rijkdom voor een ander. Een ontheemde vluchteling voor oorlog of honger zou denkelijk zó willen ruilen met een welvarende westerling in een rolstoel, terwijl het omgekeerde minder voor de hand ligt.
Een voordeel van beperkingen is dat ze het gevoel voor essentie en kwaliteit versterken, wat van overvloed niet kan worden beweerd. Kijk maar naar de kunsten, waar de Meister zich toont in de Beschränkung, een nocturne voor piano niet per se onderdoet voor een zwaar opgetuigde symfonie en ingetogen stromingen zoals Minimal Art of Less is More minstens zo interessante werken hebben opgeleverd als de barok.

Gezien het onderwerp moet ik het hier helaas bij laten.