maandag 30 juli 2012

Hard werken is voor de dommen



Als de verkiezingscampagnes straks op gang komen, zal het wel weer vaak over ‘de hardwerkende Nederlander’ gaan. Vooral de VVD heeft een zwak voor deze modelburger. Ik heb nu al een hekel aan hem. De uitslover.

Dit is niet de beste manier om bij mijn baas in het gevlei te komen, maar ik vind het nogal ouderwets om hard werken als een deugd te zien. Je best doen, woekeren met je talenten, dát is een deugd; je uit de naad pezen is dom. Wie altijd maar plank gas geeft, heeft sneller een lege tank en overvraagt zijn machinerie, zoals de VVD met haar achterban van leaserijders toch zou moeten weten.

De gezondheidszorg wemelt van mensen die allerlei defecten hebben opgelopen doordat zij de balans tussen inspanning en ontspanning veronachtzaamden. Of het nu stukadoors zijn met kapotte ruggen, hoogleraren met burnouts of managers met hartverzakkingen, ze bewijzen dat lichaam en geest grenzen kennen en dat de boetes op overschrijding hoog zijn.

Als mensen zich beroemen op hun lange werkweken, denk ik altijd dat zij hun arbeidzame leven niet goed georganiseerd hebben. Met delegeren, selecteren en concentreren schiet je beter op dan wanneer je maar doorploetert met een vermoeid lichaam en een geest die niet meer fris is.

Macro-economisch is het maar een rare zaak dat een groep mensen zestig of meer uren per week draait en een andere groep werkloos aan de kant staat. En het persoonlijke leven schiet er ook weinig mee op als meneer of mevrouw meer energie steekt in het werk dan in de partner en/of de kinderen. Bovendien zijn de genietingen van het volle leven – vriendschap, kunst, culinaria, lust – op kantoor meestal dun gezaaid.

Een ergerlijk aspect van die focus op de overurenburger is dat daarmee een groot deel van de bevolking impliciet naar de tweede rang wordt verwezen. Dat geldt niet alleen voor jongeren en gepensioneerden, die nog niet of niet meer op de arbeidsmarkt voorkomen, maar ook voor de miljoenen die genoeg hebben aan een deeltijdbaan, na een ontslag niet meer aan de slag raken of door hun beperkingen niet (volledig) kunnen werken.

De samenleving heeft al die ‘tweederangsburgers’ hard nodig, want zij vormen de brede voorhoede van ons enorme aantal vrijwilligers en mantelzorgers. Niet-werkenden en deeltijdwerkers leveren meer vrijwilligerswerk dan mensen met een druk arbeidsleven, heeft het CBS vastgesteld. En volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau is er zelfs geen land in Europa waar meer aan onbetaald werk wordt gedaan dan in Nederland. Al die inzet is onmisbaar voor het sociaal-culturele leven en voor de gezondheidszorg.

Ik stem zodra ze bestaat op de Partij van de Arbeid en de Vrije Tijd.

donderdag 26 juli 2012

Wie zijn 'ze'?


Iedereen heeft het erover, maar niemand weet precies hoe het zit. Ik heb het over Ze. Kennelijk bestaat er een geheim gezelschap dat het in allerlei opzichten voor het zeggen heeft. Ze hebben de touwtjes in handen. Ze zullen wel even zeggen wat goed voor ons is. Ze doen toch wat ze willen. Ze kaatsen elkaar de ballen toe en ze spelen zelfs mooi weer

Als je er even bij stilstaat, valt op hoezeer het dagelijks leven beheerst wordt door anonymi die alleen bekend staan als Ze. Nog nooit is van één van de stiekemerds van de Ze-Clan een naam uitgelekt. Ze bezitten adres noch website, zijn niet bereikbaar per telefoon en e-mail, hebben zelfs geen Facebookpagina of Twitteraccount. En toch duiken ze om de haverklap en op de meest uiteenlopende plekken op: daar heb je ze weer.

Soms lijkt het dat ze bestaan uit regering en parlement. Bijvoorbeeld als ze er een potje van maken in Den Haag, of als ze elkaar op het Binnenhof voor rotte vis uitmaken. Maar even later heet het dat ze hebben ingebroken bij de buren, of dat ze geen manieren meer hebben vandaag de dag, en dan blijkt dat ze niet alleen politiek, maar ook sociologisch geduid moeten worden. Ze worden wel eens aangetroffen onder een hoedje. Soms ziet iemand ze vliegen. Het tv-programma Koefnoen liet eens zien hoe riskant het is te zeggen dat ze je midden in de nacht wakker kunnen maken voor een satétje: dan kómen ze ook midden in de nacht met een satétje.

Waar doen ze het van? Van jouw centen, want je zult ze de kost moeten geven. Vraag niet waarom, want jou vertellen ze nooit wat, ook al kunnen ze je nog meer vertellen. Op andere momenten echter zeggen ze maar wat. In feite kunnen ze zeggen wat ze willen. Laat ze maar, ze kunnen beter over je fiets lullen dan over je lul fietsen.

Het laatste citaat, opgetekend in de horeca, echoot al enig democratisch ongenoegen over de almacht van de Ze-Clan met al zijn tentakels. Zo vragen we ook regelmatig of ze zou helemaal gek geworden zijn. Ze moeten niet moeten denken dat…Ze moesten zelf eens moesten voelen hoe… Ze doen maar wat, ze weten het altijd beter, maar ze hebben het natuurlijk nooit gedaan. Zakkenvullers dat ze zijn. Dáár moesten ze nou eens een stukje over schrijven.

Volkszanger Jan Boezeroen heeft de anti-Ze-stemming definitief verwoord in de strofe: ‘Ze kunnen de p / ze kunnen de pa / ze kunnen de pot op met z’n allen.’ Maar daar kunnen ze bij de Ze-Clan vermoedelijk alleen maar om glimlachen.  

maandag 23 juli 2012

Mijn korte carrière als model



Journalistiek leidt tot alles, zeggen ze wel eens. ‘Alles’ is wat veel, maar onverwachte zaken heeft het vak zeker in petto.

Voor een reportage over de seniorenmarkt verzeilde ik een paar jaar geleden op de 50PlusBeurs. Daar leed mijn humeur nogal onder, want de standhouders maakten maar al te duidelijk dat de ouderdom met gebreken komt. Nog nooit zoveel trapliften, steunkousen en incontinentiemateriaal bij elkaar gezien. En dan zong ook nog eens Ronnie – ‘Breng die rozen naar Sandra’ – Tober.

Toen ik weer naar de uitgang somberde, werd ik aangehouden door een opgewekte man die vroeg of hij me mocht fotograferen. Hij was namelijk scout voor een castingbureau en was vandaag op de 50PlusBeurs op zoek naar gezichten waar het bureau wellicht mee uit de voeten kon.

Hoewel ik vermoedde dat de man zijn dag niet had en zich erg op me verkeek, liet ik zijn verzoek even op me inwerken. Ik kon er twee kanten mee op. 1) Beleefd weigeren omdat ik er niet aan moest denken dat mijn doorgroefde hoofd uiteindelijk in pakweg een trapliftenbrochure zou belanden. 2) Instemmen wegens geprikkelde nieuwsgierigheid en gestreeld ego.

Dat werd dus antwoord 2. Ik fantaseerde er ijdel op los en zag me al figureren in een glamourshoot als goed gekleed denker aan de bar van een cosmopolitisch café. Of voor een peperduur herengeurtje flaneren in een chique winkelstraat met een langharige schoonheid aan de arm. Via het visitekaartje van de scout doemde er ineens een nieuw leven voor me op uit de oude sigarettenreclamesfeer van Peter Stuyvesant und der Duft der großen weiten Welt.

Enkele weken later meldde ik me bij een Amsterdamse studio in de buurt van het IJ. De fotograaf bleek een vrouw die ik voor allerlei beroepen zou hebben gecast, behalve voor dat van fotograaf van een modellenbureau. Gewillig ging ik in de weer met een hoed, een shawl, een bril en diverse grijnzen en tien minuten later stond ik weer op straat.

Drie weken nadien arriveerde er via de mail een half dozijn verschrikkelijke foto’s. Daar zou nog geen trapliftenbrochuremaker op reageren, laat staan een artistieke regisseur of een cool reclamebureau.

Nooit meer wat van gehoord, inderdaad. Dat nieuwe glamourleven van me had dus welgeteld tien minuten geduurd.

donderdag 19 juli 2012

Rust voor de tempelbouwer van Mildam


Ach, daar staat hij tussen de overlijdensberichten: Louis Guillaume le Roy, 87 jaar geworden. Echt schrikken is het niet, want hij was de laatste jaren al danig verzwakt, maar jammer blijft het als een markante en bevlogen persoonlijkheid als de zijne de wereld verlaat.

In 1980 was ik voor het eerst op zijn terrein nabij het Friese Mildam. Hij had dat een decennium eerder gekocht; het was toen een overbemest weiland met een plukje productiebos. Hij liet er de fundering van een afgebroken gevangenis storten, plantte er bomen en struiken, zaaide wat in het rond en wachtte af. Het was een test om te zien of zo’n kale lap grond met een paar ingrepen plus de factor tijd zou reageren als de natuur er weer haar gang kon gaan. Wel, in 1980 was het al geëxplodeerd tot een dicht bos, waar we ons maaiend met de armen doorheen werkten terwijl Le Roy zich schor praatte over het belang van complexiteit voor natuur en cultuur.

Een paar jaar later maakte hij een afspraak met de gemeente Heerenveen, die voortaan onbruikbaar bouw- en stratenmakermateriaal op zijn Mildamse terrein ging afleveren. Louis le Roy wilde daarmee een ‘ecokathedraal’ bouwen. Sindsdien hebben meer dan tweeduizend tientonners daar enorme partijen betonstenen, stoepranden, putten en klinkers bezorgd. Le Roy, af en toe geholpen door vrijwilligers, legde daar paden, terrassen, torens en wallen van aan, waar het groen tussendoor en overheen kon groeien.

Toen ik er vier jaar geleden voor het laatst was, was het terrein uitgegroeid tot een mysterieus en hoogst intrigerend complex dat nog het meeste deed denken aan een half overwoekerde tempelstad in een tropisch regenwoud. Waar eerst een weiland als een biljartlaken lag, stonden nu groene torens tot zeven meter hoog. De gemiddelde temperatuur was er drie graden hoger dan in de omgeving. Er groeiden woudreuzen en montane bloemetjes en fladderden de meest uitheemse vogels en vlinders rond. Een fantastische groene kathedraal, in beginsel het werk van één enthousiaste man met een idee.

Hij voelde zich toen al niet zo goed, maar wilde me toch ontvangen om opnieuw uit te leggen dat elk natuurlijk proces de neiging heeft steeds complexer – en daardoor interessanter – te worden, maar dat de maatschappij steeds neigt tot versimpeling. Daarom pleitte hij voor vrijplaatsen waar de mens in vrijheid zijn creativiteit kon ontwikkelen.

Stel, opperde ik, we maken jou minister… “Graag. Ze kunnen me de hele wereld geven. Dan neem ik de weddenschap aan dat ik binnen dertig jaar van Amsterdam tot ver voorbij Constantinopel gratis gigantische parken aanleg. Woestijnen, industrieterreinen waar we niks meer mee kunnen doen, braakliggende akkergronden… kom maar op.”

Geef die man een polder, schreef ik in 1980 in weekblad De Tijd. Dat kwam er niet van. Hij kreeg wel onder meer een eredoctoraat in Duitsland en een Oeuvreprijs van het Fonds voor Beeldende Kunsten. En er kwam een groep enthousiastelingen, verenigd in de Stichting Tijd (http://www.stichtingtijd.nl/), die zich inzet voor de continuïteit van het project en het verspreiden van het daarin verankerde denken over tijd en complexiteit. Dus die kathedraal van Mildam, die groeit nog wel verder.

Rust zacht, Louis, goed dat je er was.






woensdag 18 juli 2012

Bestond de goede oude hemel nog maar



Dat gaat allemaal maar dood, tegenwoordig... Binnen 24 uur komt Pierlala driemaal langs. Eerst hoor ik dat de zus van een lieve collega ongeneeslijk ziek is, dan dat een naaste oud-collega tamelijk plotseling is overleden en vervolgens zie ik op tv hoe de literaire wereld de jammerlijk verscheiden Gerrit Komrij herdenkt.

Bestond de goede oude hemel nog maar, denk ik ineens.

Toen bijna iedereen nog gelovig was, niet eens zo heel lang geleden, stond er tegenover de triestheid van het sterven het idee dat de dierbare overledene opgenomen was in het eeuwige koninkrijk van God. Althans waarschijnlijk, want in theorie kon een dode ook nog naar het vagevuur of de hel, maar dat was voor een minderheid van notoire slechteriken, dus niet voor onze intimi.

Hoe we ons dat hiernamaals moesten voorstellen, wist niemand, maar dat het een niet te versmaden oord was, stond vast. Wij mochten verdrietig zijn, maar onze betreurden waren zeer goed af; bovendien zouden we elkaar op den duur weerzien, zodat het verlies maar tijdelijk was. Een hele troost.

Als kind stelde ik me bij de hemel een onmetelijke blauwe ruimte vol mollige wolken voor, en tussen die witte watten zweefden glimlachende wezens in witte gewaden en met gouden aureolen, zielen in mensengedaante, even wakker als ontslapen, blij verwikkeld in vage spelen zonder einde. Volgens meneer kapelaan at men er eeuwig rijstebrij met gouden lepels, maar dat geloofde ik niet – zielen hoefden namelijk nooit te eten, laat staan rijstebrij.

Gaandeweg en op de golf van ontkerstening die over de samenleving spoelde, geloofde ik steeds minder. Tot atheïst heb ik het nooit geschopt, wel verwaterde ik op den duur van rooms-katholiek tot agnost met een zwak voor rituelen. Echte agnosten maken geen woorden vuil aan een hiernamaals dat toch niet te kennen valt, maar ik wou niet van de hemel af en maakte er bij wijze van compromis iets abstracts van. Naar mijn idee bleef na ons overlijden onze ‘energie’ rondwaren door het universum en verbond zich daar met die van anderen, zodat er wel degelijk nog een vorm van leven na de dood bestond. In mijn Evangelie van Mattheus was op die manier ook een zalig weerzien in abstracto geregeld.

Maar ook die hemel betrok en betrok, tot er geen wolkje meer over was. We moeten niet denken te weten wat ons boven de pet gaat, geloof ik nu. Waar we heen gaan, Jelle zal wel zien. En misschien valt er wel helemaal niets meer te zien.

Het is winst voor de Rede. Maar dat laatste afscheid in het crematorium of op het kerkhof is er wel een stuk harder op geworden.

zondag 15 juli 2012

Top of flop bij de specialist


In de wachtkamer van de specialist is het even druk als stil: alle stoelen zijn bezet met zwijgende mensen. Men bladert door een tijdschrift van vorig jaar, bestudeert een medische poster aan de muur, strikt de veters nog eens, inspecteert het horloge, wacht en zwijgt. Het zwijgen is drukkend, alsof er onweer in de lucht hangt. Hier hangt de lucht vol moeilijke verhalen die straks in de spreekkamer van de dokter worden herleid tot diagnoses en recepten.

Ik ken deze afdeling maar al te goed. Vorig jaar kwamen hier een paar cruciale cijfers en letters in mijn leven. Ze sloegen op een groepje cellen dat voor zichzelf was begonnen en er kwade bedoelingen op nahield. De tumor werd in een urenlange operatie verwijderd. Op een paar cellen na, die zich niet lieten pakken. Om die koest te houden, schreef dokter een buikspuit met een gemeen goedje voor.

De eerste injectie had een uitstekend resultaat. Vandaag hoor ik of de vervolgspuit eveneens effectief was. Dat is nogal een kwestie, want als de spuit niet meer werkt, moet ik overschakelen naar nog veel gemenere chemokuren, die niet lang soelaas bieden, waarna experimentele behandelingen resten. Maar bij sommige patiënten blijven de injecties al meer dan tien jaar succesvol.

De specialist drukt me de hand, wijst me een stoel, duikt onder in zijn beeldscherm, vraagt zonder op te kijken hoe het is, reageert niet op het antwoord, roffelt een poosje op zijn toetsenbord en zegt dan toonloos dat het cijfer dat niet mocht stijgen, inderdaad niet gestegen is, zelfs gedaald. Over een half jaar de volgende controle.

Met de schrik vrij voor de rest van het jaar.

Resteert het vervreemdende besef dat een paar minuten in zo’n spreekkamer beslissend zijn voor iemands toekomst. Die paar minuten vormen een luchtledig tussen vroeger en straks. De teerling is geworpen. Top of flop.

En even later staat zo’n patiënt weer buiten, met in zijn rug de prikkende blikken vanuit de wachtkamer, waar men probeert af te lezen of betrokkene een slechtnieuwsgesprek heeft gehad.

Vandaag niet, probeer ik uit te stralen. Taartjes!

vrijdag 13 juli 2012

Wat zo'n vakantie kost!


Net terug van een Adresje in Drenthe. Door allerlei omstandigheden komt het dit jaar niet tot een heuse vakantie en daarom hadden we onszelf maar een paar dagen schapen, heidevelden en bossen cadeau gedaan. Het was heel aangenaam, dank u.

Gewoonlijk betekent vakantie een paar weken in een zonnig land waar men een mooie taal spreekt en een malse wijn schenkt, waar de pleinen en de paleizen nog van heel vroeger weten en waar de zee blauw is tot aan de einder. Althans: zo denk ik er van tevoren en achteraf over.

In real time valt El Dorado nogal eens tegen: blijken de autochtonen sjagrijnig, houdt de keuken niet over, breek je je nek over al die oude kasseien, liggen de bedden ellendig, zijn er veel oplichters actief, houdt het weer zich niet aan de statistieken en onttrekken steigers de kunstschatten aan het zicht.

En dan die kosten. Drieduizend kilometer tegen de huidige benzineprijzen plus tol en verplichte vignetten en blaaspijpjes. Een fortuin aan chambres d’amis en agriturismo’s. Al die etentjes. De zonnebrillen, kruidendressings en handgemaakte lederwaren die naar een geheime formule elke reis opnieuw moéten worden aangeschaft. Het avondje casino of de exclusieve bootexcursie ‘omdat we er nu toch zijn’. Voordat je het weet ben je aan die paar weken een paar duizend euro kwijt.

Omdat je lelijkheid niet fotografeert en narigheid liefst vergeet, keer je terug met louter wervende foto’s en aangename herinneringen. En dus ga je volgend jaar gewoon weer naar Grand’Illusion en keer je daar gewoon weer je portemonnee om.

Wat je met pakweg drieduizend euro al niet kunt doen! Om de maand een lang weekeinde naar een Adresje. Dertig dinertjes met je geliefde. Honderd kaarten voor de schouwburg. Elke week een wellnesskuur. Twee Perzische tapijten. Drie top-tv’s. Een tweedehands auto. Alle achterstallige karweitjes opgeknapt door een klusbedrijf. Een schilderij van een verdienstelijk kunstenaar.

En toch. Ik hoef maar een advertentie van een typische vakantiebestemming te zien of ik voel een prikkel die door alle ratio heen prikt, een vaag verlangen naar ooit en ergens, een hang naar oorden met exotische kleuren, geuren en verhalen. Ik denk dat het een stokoude prikkel is uit een tijd dat het woord ‘vakantie’ nog niet eens bestond: een klassieke hunkering naar het paradijs.


woensdag 11 juli 2012

Bereisd knaapje


Ook weer zo’n vraagstuk: waar komen sommige kleerhangers toch vandaan?
   Ik haal een jasje uit de kast en heb een stokoud houten knaapje in de hand. Chem. Reinigen “Grashoff” Elst Tel. 679 Tapijtreinigen luidt het intrigerende opschrift. Hoe oud is hij wel niet, gezien het feit dat hij geboren werd in een tijd dat Elst nog een driecijferig telefoonnummer had?
   Een netnummer ontbreekt, waaruit valt af te leiden dat de firma Grashoff er vanuit ging dat haar produkten het dorp niet verlieten. En toch wist een van haar kleerhangers in de loop van de decennia honderd kilometer verderop te raken. Via welke huizen, wil ik meteen weten, wie woonden daar, wat voor kleren hingen er allemaal aan dit knaapje en wat vertelden die over de dragers?
   Ik google even op Elst en Grashoff. De plaatsnaam komt zowel in de Betuwe als in Utrecht voor, maar de naam Grashoff duikt alleen in het Betuwse Elst op. Beetje jammer, want in het Utrechtse Elst hebben ze een berg van 63,2 meter hoog (waarbij het decimaal nogal intrigeert) en herinneren ze zich als beroemde inwoners Henriëtte van de Poll, ooit hofdame van koningin Emma, en Dirk van Noort, die een BN’er werd toen hij in het programma Showroom tegensprak dat er ooit mensen op de maan waren geweest.
   Anderzijds pleit voor het Gelderse Elst dat die naam volgens de geleerden afkomt van het Germaanse alhistja, wat heidens heiligdom betekent, en dat er resten van grote Romeinse tempels zijn gevonden, antecedenten die het dorp zowel historisch als spiritueel aanzien verlenen. Als beroemdheden wier wieg in dit Betuwse dorp stond, noemt Wikipedia Pierre Kartner en Henkie, rij-instructeur en zanger. Het moet fijn zijn op die manier bekendheid te genieten:Henkie, rijinstructeur en zanger.
   Tenslotte blijkt de firma Grashoff nog steeds in Chem. Reinigen te doen. Ze huizen op de Dorpsweg, naast Stift Juwelen en Haarmode Betty. Het is maar dat u het weet.

zondag 8 juli 2012

Hockney: zien begint met kijken


Met genoegen een poos doorgebracht in A Yorkshire Sketchbook van David Hockney.
   Rond de eeuwwisseling bezocht ik beroepshalve een groot Hockney-retrospectief in Keulen. Dat ging over zijn fotowerk en toonde voornamelijk collages, maar ook schijnbaar achteloze kiekjes van weinig opzienbarende taferelen, zoals een verlaten terras, een tennisschoen, een tuinslang naast een cactus. Het bleek werk dat zich niet meteen liet begrijpen, maar dat zich opende naarmate je er beter naar keek. Het bleek ook over kijken te gaan, oplettend kijken dat overgaat in inzicht. Zien begint volgens Hockney met kijken, concludeerde ik aan het slot van mijn bespreking van de Keulse tentoonstelling.
   Een paar maanden geleden zag ik een televisiedocumentaire die Hockney als landschapsschilder aan het werk toonde in Oost-Yorkshire, de Britse regio van zijn jeugd. Het schetsboek dat ik vanmiddag bekeek, is een weerslag van die nieuwe wending in zijn Werdegang. Het is fascinerend hoe David Hockney, het penseel gedoopt in waterverf, met grote beslistheid een paar lijnen over een vel papier trekt, die aanvult met stippen en vlekken en op die manier snel een overtuigend landschap oproept. Minstens zo boeiend is dat hij heel alledaagse taferelen tot onderwerp neemt, geen droompanorama’s maar doorkijkjes van een kwartje waar een ander aan voorbijgaat. Trouw aan zijn uitgangspunt dat voor wie goed genoeg kijkt er van alles valt te zien: de bevalligheid van een lijnenspel, de vriendschap tussen twee akkers, de eindeloze vertakkingen van een bladerloze boomkruin of de kalme symfonie gevormd door een weiland, een boom, vier struiken en een strook lang wuivend gras.
   De wereld van alledag is interessant en mooi genoeg voor wie erbij stil staat: goed om te onthouden in een tijd die zozeer uit is op sensatie dat een nieuwe sensatie al snel weer uit is.



maandag 2 juli 2012

Laten we het een tijdje over de eeuwigheid hebben


In Amsterdam is dit weekeinde het Tijdelijk Museum geopend. Dat exposeert tot eind september kunstwerken en designobjecten rond het thema duurzaamheid. Op die manier wordt een dood gebouw, de verlaten Shell-toren aan het IJ, een poosje tot leven gewekt.
   Ha, denk ik bij het lezen van dit nieuws, goede zaak! In Nederland staat zoveel leeg en ligt zoveel braak, dat het tijd wordt voor initiatieven om die holle gebouwen en stille plekken te vullen met nieuwe energie. Zoniet van de commercie, die voorlopig geen puf heeft, dan wel van de creatieve sector, waar de veerkracht doorgaans op voorraad ligt.
   Tijd dus voor een Tijdelijk Museum? Ja en toch ook nee. Ja vanwege de voorgaande alinea en nee omdat het in wezen een onzinnig idee is. Het is niet echt een onthulling, maar: het hele leven is tijdelijk. Iedereen en alles. Het eerbiedwaardigste museum van het land, het Rijksmuseum, staat pas sinds 1895 op zijn plein. Het oude dagblad De Tijd heeft het volgehouden van 1845 tot 1974, een vingerknip uit de geschiedenis. Met Lonesome George is dezer dagen de oerschildpad uitgestorven. Alles en iedereen alles bestond eerst niet en gaat ooit ten onder aan boktor, mode, beeldenstorm of Pierlala.
   Dit gezegd zijnde, is het niettemin een goed idee om projecten te organiseren die de stad op haar kwetsbaarste plekken impulsen te geven, zoals het Tijdelijk Museum nu doet (al had het dus beter EenZomerMuseum kunnen heten). Bovendien zullen focus en ambitie bij een kortstondig initiatief veel scherper zijn dan bij een instituut dat jaar in, jaar uit programmeert en gevaar loopt te routineus te worden.
   En waarom geen prijsvraag uitgeschreven om spectaculaire verweesde gebouwen een seizoen lang een feestelijk leven te gunnen? De kosten verdienen zichzelf gemakkelijk terug en er zijn indirecte revenuen, zoals een verbeterd stedelijk klimaat en een daling van het aantal depressies.
   Goed idee ook van het zomerse museum aan het IJ om voor duurzaamheid als expositiethema te kiezen. Dat duelleert mooi met het korte leven van de tentoonstellingsplek. Analoog daaraan kijk ik al uit naar het EenLenteMuseum, gehuisvest in een of andere ambtelijke of industriële kathedraal, met allerlei kunstzinnige visies op de eeuwigheid. Onder het motto: voor eens én voor altijd.

zondag 1 juli 2012

Ziek zijn met elan


Ik wil er geen gewoonte van maken over de dood te schrijven, maar soms kan ik er niet omheen. De ene dag herinnert aan het uitgestelde levenseinde van mijn schoonvader, de andere dag kondigt het vroege verscheiden van een lotgenoot aan.
   Hans Groeneweg. Zoekend naar informatie over de longaandoening COPD was ik zijn naam al eens tegengekomen. Hij schreef een blog die hij Hans’ laatste gevecht noemde, wat ik niet al te wervend vond, zodat ik niet veel van hem las, net genoeg om te beseffen dat zijn longen veel slechter waren dan de mijne.
   En nu stuit ik op zijn – letterlijk – laatste bijdrage, gedateerd 25 juni: ‘Helaas lezers, ik ben vertrokken. (..) Voorlopig ben ik nog een paar dagen in de Twilight Zone. Zwaar gesedeerd zal ik zeer binnenkort het laatste beetje adem wat ik nog heb, ook definitief uitblazen. Dan is het echt afgelopen.’
   De koppen van zijn vorige stukjes kondigden het al aan. ‘Slechte dagen achter elkaar door COPD.’ ‘Doorvechten of opgeven.’ ‘Loslaten.’
   Hans Groeneweg (55) besloot tot palliatieve sedatie. Hij zal inmiddels tussen hemel en aarde zijn. Te lezen hoe hij happend naar adem zijn laatste dagen sleet, is griezelig als je dezelfde longaandoening hebt. – Is dit mijn voorland?
   Terwijl ik de vraag stel, daagt het antwoord al: geen twee patiënten zijn hetzelfde, elke ziekte is een unicum.
   Variaties in constitutie en gedrag kunnen tot heel verschillende uitkomsten leiden, vandaar dat medici vaak voorzichtig zijn met prognoses. Het maakt nogal wat uit hoe oud je bent, welke medische antecedenten je hebt, hoe agressief je aandoening is, in welke fase die zich openbaarde, welke behandelingen er mogelijk zijn en of je je levensstijl aanpast. Daarnaast reageert elk individu individueel op een ingrijpende ervaring. De één weet er monter onder te blijven en de ander wordt er neerslachtig van. De ontvangst lijkt me medebepalend voor de impact van een ziekte.
   Daarnaast is het knap onvruchtbaar om het leven nu al te laten bederven door angst voor morgen. Van de toekomst staat alleen vast dat ze ongewis is, dat geldt ook voor mensen met een mankement. Trouwens, als het onraad van morgen wél voorspelbaar was, dan zou je al helemaal moeten zorgen het vandaag plezierig te hebben.
    Anderzijds kan het geen kwaad je best te doen voor de toekomst door in goede conditie aan de meet te verschijnen. De spieren soepel, de vitamines op peil en het moreel gevoed met fijne ervaringen: zo kun je wel wat tegenwind aan. Dat is niet zozeer een kwestie van strijdlust of wilskracht, want daar laten ziektes zich niet door imponeren. Het is eerder een training in elan – de geest die overeind kan blijven ook al disfunctioneert het lichaam.
   Begin je aan een stukje over de dood, gaat het uiteindelijk over levenslust.