donderdag 29 september 2016

Alles is eindig, behalve het einde

Veel dood in de krant, vandaag. Vele pagina’s over de raket die twee jaar geleden vlucht MH17 uit de lucht schoot en 298 mensen van het leven beroofde: indringend onderzoek, nieuwe feiten, blijvende vragen. En tussen al dat grote nieuws een kort bericht: Koopmans (33) overleden.

Koopmans (33)? Er rinkelt een bel, maar ik weet niet meteen welke. Als ik verder lees, wordt het duidelijk. Het gaat over Eveline Koopmans, kankerpatiënte, bekend van het televisieprogramma Over mijn lijk en van haar veelgelezen berichten op Facebook. Ze kreeg op haar 27ste baarmoederhalskanker. Chemo’s en bestralingen sloegen onvoldoende aan. Eind 2013 kreeg ze te horen dat ze nog hooguit een jaar te leven had; sindsdien leefde ze in reservetijd, en die leek niet op te kunnen. Tot afgelopen dinsdag, toen ze na een snelle verslechtering van haar gezondheid dan toch overleed.

De combinatie van het grote en kleine nieuws grijpt me aan. Twee jaar geleden zag ik vanuit een ziekenhuisbed een televisiebeeld van een stoet lijkwagens met resten van Nederlandse slachtoffers en draaide mijn hoofd om. Ik kampte met gevaarlijke vaatproblemen en kon niet aanzien hoe de dood daar op TV maar af en aan reed en al die verschrikkingen op mijn eigen angst stapelde. Weer een half jaar later las ik over Eveline Koopmans, die een brief had geschreven aan haar ‘lieve kanker’. Ze was dankbaar dat de ziekte haar veel kostbare, intense ervaringen had gebracht, daar kwam het op neer. Het gaf mij op mijn beurt een stukje in de pen, want hoezeer ik Eveliens inzicht ook begreep, zelf vond ik het bedreigde leven toch liever dan de dreigende dood. Die nu dus heeft toegeslagen.

Via haar Facebookpagina kom ik uit bij een mooi interview dat ze deze zomer nog gaf aan Psychologie Magazine. Ze legt daarin uit dat ze na haar fatale diagnose een jaar lang zo intens mogelijk had geleefd, om vervolgens in een donker dal te vallen. Van daaruit was ze opnieuw op zelfonderzoek gegaan en leerde ze geleidelijk aan de tijdelijkheid van het bestaan te aanvaarden. ‘Een leven loopt altijd anders dan je voorspelt. Hoe meer we ons vastklampen aan wat we hebben en verwachten, hoe moeilijker het is om te accepteren dat het anders gaat. Pijn en ongeluk, maar ook geluk en alles wat je hebt, is eindig.’


Alles is eindig: het is een even eenvoudig als moeilijk inzicht. Want het wrange is dat uitgerekend het einde voor eeuwig is.

dinsdag 27 september 2016

Het Land van Oink

Alweer zo’n cadeau van ‘n dag – de nazomer blijft op dreef. Opnieuw zoef ik over groenomzoomde paden naar de randen van de stad, lukraak, zonder route in het hoofd, mijn intuïtie achterna. Door de lanen waar de gemazzelden wonen, via een doordacht park met respectabele oude bomen, voorbij een vijver waar een paar dreadlocks luisteren naar reggae die uit een klein speakertje stroomt, langs een riviertje dat kalmpjes door zijn bedding kronkelt, tot bij een rimpelloze plas met een enkele mediterende hengelaar.

De fietsers die me tot dusver vergezelden, verdwijnen nu uit het zicht. Vóór me begint een verward landschap met nonchalant riet en gemaaide glooiingen waaruit enorme betonnen pilaren, tot twintig meter hoog, oprijzen: de stutten van de viaducten en fly-overs die als een spaghetti van asfalt twee grote autobanen met elkaar verbinden. Je ziet ze amper, maar je hoort ze des te meer, de duizenden auto’s die daarboven langsschichten en een bolognese van geluid over de asfaltspaghetti leggen.

Dit is een oord dat nou eens werkelijk the middle of nowhere mag heten. Ik stop op het aangestampte zandpad diep onder de fly-overs en voel me alsof ik in een verlaten filmset terecht ben gekomen, een vreemd decor dat groen met beton mengt en stilte met geraas en waar de wegen op stelten lopen. Bordjes melden dat de kunstwerken ’t Werdje I t/m VI heten, naar het gebied waar ze bovenuit torenen. Twintig meter hoge zuilen met troetelnaampjes.


En op alle pilaren prijkt graffiti, variërend van eenvoudige tags tot gecompliceerde pieces, geurvlaggen van een subcultuur met een hang naar publieke uitingen. Het is een bekend verschijnsel en toch frappeert het me nu, zoals hier op een dag een (vermoedelijke) jongen naar toe is gekomen om in mollige jarenzestigletters OINK op een pilaar te spuiten, kilometers buiten de stad, midden in het niets, dat wat hem betreft voortaan dus het Land van Oink heet. Zo probeert iedereen op zijn manier wat van het leven te maken.


Mooi is het hier allesbehalve, maar lelijk nu ook weer niet: het is vooral ongewoon, tegendraads, ondersteboven, achterstevoren, binnenstebuiten en andersom. ’t Werdje I t/m VI. Rafelrand. Hier ga ik terugkomen.

donderdag 22 september 2016

Wachtend op Ieniemienie

Het nieuws dat een mens het meest aanspreekt, staat niet in de krant. De tia van oma, het brandje bij de overburen, de zoekgeraakte poes, een sterfgeval in de vriendenkring: ze halen de krant niet, maar zijn in eigen huis wel het onderwerp van de dag. Zo ook de komst van Ieniemienie.

Het gaat nu even niet om de muis van Sesamstraat, want die is er al, maar om die van een nieuw mensje. Dochter Femke en haar vriend Tomas maakten het deze week wereldkundig: ‘Helemaal in de wolken, in april verwachten wij een kindje!’ En wij dus een kleinkind, mag ik daar glunderend aan toevoegen. Het derde. Werktitel: Ieniemienie.

Het verwekken van leven is, denk ik, het enige wonder waartoe de mens in staat is. Daarom reageren directbetrokkenen er ook zo heftig op. Weinig persoonlijk nieuws leidt tot zoveel ontroering en blijdschap als dat van een zwangerschap. Brekende vliezen zijn pas écht breaking news.

Gisteren kwam dochter langs met een filmpje van de twaalfwekenecho waarop het mirakel in beeld werd gebracht. Voor een leek is zo’n opname moeilijk te ontleden, maar met enige duiding van de verloskundige viel in de abstracte grijze contouren toch wat gespartel te herkennen en bleek er onmiskenbaar sprake van beginnend leven. Een overbekend verhaal, en toch telkens weer verbluffend.

Daar stond ik met al mijn 64 jaren te kijken naar de prilste bewegingen van een piepjong embryo: de herfst die het eerste teken van de lente ontwaart. En ook de vader van de dochter die moeder wordt. Zo geven de generaties elkaar al ontelbare jaren het leven door. Het imponerende getij van de tijden.


Nog een beetje confuus van de spartelecho ging ik een eindje toeren op de scoot, naar de zomen van de stad, waar het stil was en kalm. En groen, wou ik schrijven, maar dat groen vermengde zich al met de eerste gelen en bruinen van het najaar. Terwijl de zon de middag verwarmde als was het nog zomer, dwarrelde de herfstblaadjes volop neer. Ook hier was het een komen en gaan, net als in de levens van de mensen. De één reisde naar het einde, de ander naar het begin. Zo zong het een poosje in me voort. Heen en weer, eb en vloed, licht en donker, yin en yang. En ineens dacht ik: het lied van het leven is een duet.

zondag 18 september 2016

Naaldhakken, navels en sneue koppen

Ik ging een vriendin afhalen van het station, was te vroeg en vulde de vacante tijd met het observeren van de medemens, een oude liefhebberij die me in mijn journalistieke verleden nogal eens van pas is gekomen.

De eerste medemens die me opviel, was meteen een wufte mevrouw – daar slik ik medicijnen voor, maar die helpen wat dit betreft niet honderd procent. Ze schreed op naaldhakken bellend door de stationshal en haar lange haren dansten op haar rug. Ze deed me denken aan een Finse met net zulk haar in een hippe club in Helsinki, een sombere blondine die zei dat ze dronk tegen de somberheid, wat niet erg hielp, en die uiteindelijk zachtjes omviel. Maar zij van de naaldhakken was zo somber niet, ze lachte althans heel wat af tegen haar mobieltje.

Bij de ingang van het station stond een Brabantse indiaan, een wat verwilderde man met een lange veer in zijn haarband, iets te zoeken in een van zijn vele plastic tassen. Hij leek me niet op weg naar een trein, meer van ergens naar nergens. Het moest een hele klus zijn, te zwerven door de stad met al dat roerend goed. Maar hij had de tijd, dat was duidelijk.

Er passeerden veel meisjes en zeker de helft droeg een te heet gewassen truitje boven een knipogende meisjesnavel boven een krap kort spijkerbroekje of een hevig gescheurde jeans. Hoe speelden de modegoden het toch steeds weer klaar om mensen een trend te verkopen? En hoe wisten de leraren van die meisjes nog hoe ze moesten kijken met al die meisjesbenen en meisjesnavels in de klas?

Bij de jongens en jongensachtigen in de hal vielen vooral de belachelijke kapsels op. De slapen vooroorlogs geschoren en bovenop een eenzaam bedje krullen, liefst geblondeerd, of een gestileerd vet kuifje. De één zag eruit alsof hij een glimmende drol op zijn kale knikker droeg, de ander deed denken aan de sneue kop van Bert (van Ernie & Bert): een paasei met een toefje pluis.

Toen zag ik mezelf zitten met mijn zilveren manen in mijn scootmobiel, het hoofd schuddend over de jeugd van tegenwoordig, en werd het toch wel tijd dat Marja arriveerde. En guess what? Toen arriveerde ze.

woensdag 14 september 2016

Een schattig sieraad voor uw levenseinde

Nou hebben ze weer wat nieuws bedacht voor de zieke medemens: het pallialiefje. Ik kwam het woord tegen in het blad van zorgverzekeraar CZ en was op slag geërgerd. Wat is dat nou voor een misplaatste woordspeling, om palliatie te verbinden met iets schattigs?

Palliatieve zorg betekent het bijstaan van mensen met een ernstige ongeneeslijke aandoening in de laatste fase van hun leven. Dat is zowel voor de patiënten als voor hun omgeving een zware periode. Het helpt als mensen het probleem samen dragen. Dan moet men er wel open over kunnen praten en dat is voor velen nog moeilijk.

Welnu, om dat ‘taboe’ te doorbreken is het pallialiefje bedacht, een klein armsieraad ‘waarmee u laat zien dat u erover durft te praten’, aldus CZ. Op de site van de bedenkers, een Brabants netwerk van professionals en vrijwilligers in de palliatieve zorg, valt te lezen dat het gaat om een ‘trendy en sympathiek’ leren sieraad met bedeltje. ‘Het is in staat zonder woorden heel veel mensen aan te spreken.’ En dat voor slechts € 4,95.

Het is een beetje lastig, mensen met goede bedoelingen te kritiseren. Ze bedoelen het natuurlijk goed, de bedenkers. Maar een armbandje dragen om te laten zien dat je over je levenseinde durft te praten? Welke doodzieke patiënt gaat dat in ’s hemelsnaam doen? En wie zijn die héél vélen die het kleinood woordeloos aanspreekt? Denken die allemaal: jottem, een pallialiefje, we gaan eens een fijne boom opzetten? Of denken ze juist: jakkie, akelig, wegwezen? En is er nóg een raadsel. Volgens de site is het de bedoeling dat je het sieraad ‘onopvallend, maar wel altijd, bij je draagt’. Maar hoe valt anderen dan op dat je wilt praten? En waarom moet je het altijd bij je dragen als het toch niet opvalt?


Maar goed, van mij mag het, na al die armbandjes en lintjes tegen kanker, AIDS, hart- en vaatziektes, darmkwalen en wat al niet. Het wachten is nog op een stemmig hangertje om impotentie bespreekbaar te maken en een arty stropdas voor mensen die over hun COPD willen praten. Doe mij intussen maar een paar goede oordoppen. 

donderdag 8 september 2016

Linksom of rechtsom

Ik bedoelde het plagerig, en gelukkig begreep ze het, Ingrid, geliefde, anima, steun en toeverlaat, rots in mijn branding. Ik was weer eens iets vergeten waar zij natuurlijk wél aan had gedacht. “Als je mij toch niet had...,” zei ze hoofdschuddend. Waarop ik grijnsde: “Dan had ik wel een ander.”

Een riskante reactie, ik weet het. Er laat zich met gemak een filmscène schrijven die met dit dialoogje start en snel evolueert tot een grimmig relatiedrama met een bloederig einde. Maar het plagerijtje werd niet serieus genomen, het liep allemaal goed af.

Achteraf bedenk ik dat men zo’n wat-als-spelletje ook serieus kan benaderen: wat als het leven een heel andere loop had genomen? Wat als we elkaar nooit hadden ontmoet, of als we vermogend waren geworden, of beroemd, of crimineel? Dan hadden we een ander leven gekregen en daar waarschijnlijk ook wel onze draai in gevonden. Als je bij de volgende T-splitsing linksaf gaat in plaats van rechtsaf, bereik je uiteindelijk een heel andere bestemming. Maar of het daar mooier, lelijker, saaier of spannender is?

Ik werd vanmiddag geïnterviewd over gezondheid in opdracht van een farmaceutisch bedrijf dat meer wilde weten over gevoelens en ervaringen van patiënten. Ik zei dat ik bepaalde klachten te lang had genegeerd en uiteindelijk pas bij een specialist kwam toen er niet veel meer aan viel te doen. Wat als ik me eerder had gemeld? Dan waren me wellicht een hoop zorgen en ongemak bespaard gebleven. Maar misschien was ik dan met mijn supergezonde lijf tijdens een avontuurlijke bergtocht wel van een Alp gevallen met een dwarslaesie als gevolg. Of had ik me met al mijn fitheid wel een knaap van een burnout gewerkt. Ge wit oit noit nie, zoals ze dat in mijn contreien zo filosofisch zeggen.

De meeste mensen plooien hun leven naar hun omstandigheden. Leven is wat je overkomt terwijl je andere plannen maakte, zong John Lennon al. Dat ik nog eens door belommerde lanen zou scooten, zoals vanmiddag, had ik never nooit niet voorzien, en als ik het al gedroomd had, was het een nachtmerrie geweest. Maar het was een mooi tochtje en dat was het.


maandag 5 september 2016

Bogart met rollator

Weer eens een halve dag een hoed gedragen. Dat kwam door Charles Bergmans, een bevriend schoenontwerper en kunstenaar, die een feest gaf en alle gasten vroeg aan te treden met hoofddeksel: ‘feestmuts, pet, hoed, baret, mijter, fez, karpoes, sombrero, tulband, badmuts, sjtreimel of desnoods een zuidwester.’

Ik had een zwierige hoed, ooit gekregen van hoedenmaakster Caroline de Roy van Zuydewijn in ruil voor een lezing over hoeden, een onderwerp dat me al lang boeit. Maar het was een zwart exemplaar, te somber voor de mooie nazomerfeestavond, en dus schafte ik een witte variant aan, een panama, de beroemde hoed van filmlegende Humphrey Bogart.

Het spiegelbeeld feliciteerde me met mijn Bogartlook. Het volgende ogenblik realiseerde ik me dat de avond langer zou duren dan mijn benen wilden, zodat ik aangewezen was op mijn rollator. En Bogart met rollator, dat kon eigenlijk niet.

Maar als iets eigenlijk niet kan, kan het eigenlijk toch ook wél, en dus ging ik naar Charles z’n fuif met panama en rollator, en niemand die het mal leek te vinden. Zelf vond ik het al gauw ook niet meer mal, misschien juist door die panama, want zo’n hoed is goed voor je zelfvertrouwen. Ik zag het ook aan andere feestgangers. Er liepen kekke hoedjes rond, gekke hoedjes, een filmdivahoed, een berenmuts, caps, helmen, een hoedje van papier, een piratenhoofddoek, een hoed als een schaal met fruits de mer, een hoofdtooi als een tuintje, en allemaal straalden ze stijl uit.

Hoeden maken mensen. Charlie Chaplin en Buster Keaton zijn ondenkbaar zonder hun hoedjes. Máxima wordt pas echt koninklijk als ze een van haar galante kingsizehoeden draagt. Prinsjesdag krijgt allure doordat alle vrouwelijke Kamerleden dan naar de hoedenwinkel zijn geweest.

Geen kledingstuk zo dramatisch als een hoed, schreef ik al eens in HP/De Tijd. Weinig mensen worden gevoelig geraakt door een sok of een trui, maar met een hoed ligt het anders: die accentueert een (gedroomde) karaktertrek, kan van een kantoorman een Blues Brother maken en van een lerares Latijn een vamp. Dat komt doordat een hoed de aandacht naar de ogen leidt. Hij trekt een streep bij de wenkbrauwen en balt het gezicht samen tot blik. Clown, cowboy, maffiosi, diva of dandy: wie zijn of haar uitstraling wil versterken, draagt een hoed. Chapeau dus voor de hoed.

Maar of ik ‘m morgen weer opzet achter de rollator, weet ik toch nog niet zeker.