Alweer zo’n cadeau van ‘n dag – de nazomer blijft op dreef.
Opnieuw zoef ik over groenomzoomde paden naar de randen van de stad, lukraak,
zonder route in het hoofd, mijn intuïtie achterna. Door de lanen waar de
gemazzelden wonen, via een doordacht park met respectabele oude bomen, voorbij
een vijver waar een paar dreadlocks luisteren naar reggae die uit een klein
speakertje stroomt, langs een riviertje dat kalmpjes door zijn bedding kronkelt,
tot bij een rimpelloze plas met een enkele mediterende hengelaar.
De fietsers die me tot dusver vergezelden, verdwijnen nu uit
het zicht. Vóór me begint een verward landschap met nonchalant riet en gemaaide
glooiingen waaruit enorme betonnen pilaren, tot twintig meter hoog, oprijzen: de
stutten van de viaducten en fly-overs die als een spaghetti van asfalt twee
grote autobanen met elkaar verbinden. Je ziet ze amper, maar je hoort ze des te
meer, de duizenden auto’s die daarboven langsschichten en een bolognese van
geluid over de asfaltspaghetti leggen.
Dit is een oord dat nou eens werkelijk the middle of nowhere mag heten. Ik stop op het aangestampte
zandpad diep onder de fly-overs en voel me alsof ik in een verlaten filmset
terecht ben gekomen, een vreemd decor dat groen met beton mengt en stilte met
geraas en waar de wegen op stelten lopen. Bordjes melden dat de kunstwerken ’t
Werdje I t/m VI heten, naar het gebied waar ze bovenuit torenen. Twintig meter
hoge zuilen met troetelnaampjes.
En op alle pilaren prijkt graffiti, variërend van eenvoudige tags tot gecompliceerde pieces, geurvlaggen van een subcultuur met een hang naar publieke uitingen. Het is een bekend verschijnsel en toch frappeert het me nu, zoals hier op een dag een (vermoedelijke) jongen naar toe is gekomen om in mollige jarenzestigletters OINK op een pilaar te spuiten, kilometers buiten de stad, midden in het niets, dat wat hem betreft voortaan dus het Land van Oink heet. Zo probeert iedereen op zijn manier wat van het leven te maken.
En op alle pilaren prijkt graffiti, variërend van eenvoudige tags tot gecompliceerde pieces, geurvlaggen van een subcultuur met een hang naar publieke uitingen. Het is een bekend verschijnsel en toch frappeert het me nu, zoals hier op een dag een (vermoedelijke) jongen naar toe is gekomen om in mollige jarenzestigletters OINK op een pilaar te spuiten, kilometers buiten de stad, midden in het niets, dat wat hem betreft voortaan dus het Land van Oink heet. Zo probeert iedereen op zijn manier wat van het leven te maken.
Mooi is het hier allesbehalve, maar lelijk nu ook weer niet:
het is vooral ongewoon, tegendraads, ondersteboven, achterstevoren,
binnenstebuiten en andersom. ’t Werdje I t/m VI. Rafelrand. Hier ga ik
terugkomen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten