zondag 30 september 2012

Iedereen schrijft elkaar maar de wet voor


Zoeken via Google levert wel eens bijvangst op: een vondst waar je niet op uit was en die zelfs niets van doen heeft met je eigenlijke vraag, maar die weer een nieuw raam opent in het huis van de nieuwsgierigheid. Zo bestond de bijvangst van een recente zoekopdracht uit alternatieve tien geboden.

Die kwamen uit een boek (God, No! van Penn Jillette) dat al een poos geleden verschenen is – ik mis ook wel eens wat. Bij nader inzien blijken de goddeloze geboden in soorten en maten voorradig. De nieuwe moralisten laten zich niet meer de wet voorschrijven door andermans goden, maar wel door elkaar. Ze moeten van alles en nog wat van elkaar.

Voornoemde Jillette, om te beginnen, is een onalledaags type. Hij slalomt door het leven als illusionist, muzikant, komiek, auteur en pleitbezorger van het libertarisme en de goddeloosheid. Zijn tien geboden beginnen met de vervanging van God als hoogste goed door de cluster intelligentie, creativiteit en liefde. Verder moeten we van Jillette zeggen wat we vinden, tijd vrijhouden om na te denken en geen energie verspillen aan wensen, hopen en jaloers zijn.

Zo hebben wel meer atheïsten voor God gespeeld door tien geboden uit te vaardigen. Evolutiebioloog Richard Dawkins vindt dat alle levende wezens en ook de aarde zelf met liefde, vertrouwen en eerbied moeten worden bejegend. Bovendien gebiedt hij overal vragen bij te stellen, ook bij onze diepste overtuiging, en tegelijkertijd te leven in vreugde en verwondering.

Essayist Christopher Hitchins vaardigt als regels uit, niemand te veroordelen om afkomst, ras of geaardheid; het gebruik van geweld bij seksualiteit te verachten; alle jihadisten en kruisvaarders te veroordelen als geesteszieke criminelen; en die fucking mobieltjes nou eens uit te zetten.

Het beknoptst is er de Engelse filosoof A.C. Grayling. Zijn lijstje luidt als volgt: 1) Bemin. 2) Zoek in alles het goede. 3) Berokken anderen geen kwaad. 4) Denk zelf. 5) Ben verantwoordelijk. 6) Respecteer de natuur. 7) Doe je uiterste best. 8) Wees geïnformeerd. 9) Ben aardig. 10) Wees moedig. 

Oké, doen we! 

Dobberen we met de tien geboden aan de haak nog even voort op het wereldwijde net, dan blijven de gebieders maar bijten. En niet alleen atheïsten. Psychiater René Kahn heeft tien geboden voor het brein in een boek uitgebeiteld. Het blad Folia heeft er tien voor universiteitsbestuurders in petto. Op vrouwensites verschenen tien geboden voor een goede relatie. Er bestaan ook zulke setjes voor het milieu, innerlijke rust, EHBO, recensies, zelfliefde, recruiters,honden, aanstaande schoonzonen, voetbalkijkende vrouwen, mobiele bellers, de opvoeding, het moederschap, managementcommunicatie en gezond leven.

Om duizelig van te worden, al die regels. Dacht ik met een recent stukje (http://www.hpdetijd.nl/2012-09-06/echt-u-deugt-voor-geen-meter/ ) voorlopig klaar te zijn met deugden en ondeugden, komt een bont gezelschap van heidenen, zielzorgers, opvoeders, groenen en witjassen me met de meest uiteenlopende regels en voorschriften om de oren slaan. Op deze plaats daarom geen tien geboden maar één wens: wilt u zich niet zo met ons bemoeien?

 

 

 

 

vrijdag 28 september 2012

Lastige doden


Onlangs werd ik weer eens geconfronteerd met een lastige dode. 

Het ging om een kunstenaar die ik via de journalistiek had leren kennen en met wie ik sindsdien veel optrok. Hij vroeg me nogal eens om teksten bij nieuwe projecten, wat intensieve gesprekken met zich meebracht, en boswandelingen, en etentjes. Op een dag maakte een stomvervelend misverstand – te ingewikkeld om hier uit te leggen, maar niet uit de wereld te helpen – een bruusk einde aan de relatie. We verloren elkaar uit het oog.

Toen ik een half jaar geleden via een wederzijdse kennis hoorde dat hij terminaal ziek was, stuurde ik met enige aarzeling een mooie kaart om hem naast alle narigheid ook goede ervaringen toe te wensen. Er kwam geen reactie, maar die had ik ook niet verwacht. Een dag of wat terug verscheen zijn korte necrologie in een regionale krant. Een rouwkaart kregen we niet. Kennelijk bleef het misverstand effectief tot het bittere einde en zag hij of zijn weduwe ons liever niet op zijn uitvaart.

Lastig, zo’n dode. Ik had mijn deel van de hard feelings opzij willen schuiven om naast zijn kist nog eens na te denken over onze gezamenlijke belevenissen en in stilte te applaudisseren voor zijn artistieke prestaties. Maar niet als ongenode gast. In plaats daarvan heb ik maar wat door ‘onze’ gepubliceerde teksten gebladerd. Misschien breng ik ooit nog een laatste groet aan zijn graf. Misschien ook niet. 

Een ander soort lastige dode is de ontslapene die in besloten kring naar het crematorium of het kerkhof is gebracht. Onverhoeds lees je dat je oude kennis X is gestorven en voordat je van de schrik bekomen bent noteer je ook nog dat hij al zes voet diep onder de zoden ligt. Het is alleszins te begrijpen als nabestaanden behoefte hebben aan een intiem afscheid en terugdeinzen voor drukte, maar voor degenen die buiten de kring der intimi vallen, resteert dan toch de kaalheid van het voldongen feit.

Lastige dode type 3 betreft de overledene van wie je stiekem denkt: daar zijn we mooi vanaf. Dat kan een ploert van een oom zijn, een asociale buurtgenoot, maar ook een kinderloze suikertante van wie de langverbeide erfenis nu eindelijk loskomt zodat je ineens met heel andere ogen naar reclames voor dure auto’s en droomvakanties kijkt. Zulke doden betrappen ons postuum op foute gevoelens van leedvermaak of hebberigheid en zorgen daarmee voor een zeker schuldig ongemak.
 
Nou rijst wel de vraag of er ook makkelijke doden zijn.

woensdag 26 september 2012

De bruine kroeg is een oase


 
In het proefschrift De eeuwige kroeg van caféprofessor Gerrit Jansen vind ik een krantenknipsel uit 1976: “Jansens wetenschappelijke benadering van de kroeg is een stukje erkenning van het openbaar lokaal. En wat te denken van de bloei van de bruine kroeg? Het aantal cafés dat zich via een verbouwing transformeert tot ‘echte bruine kroeg’ groeit opvallend. Volgens ‘kroegkenner’ Simon Carmiggelt beleven ook de authentieke oude cafés gouden dagen.”
 
Those where the days. Als tegenwoordig een café wordt verbouwd of een nieuw café geopend, openbaart zich nog niet vaak meer een klassieke kroeg. Verfijnde wijnbars, grand cafés met leestafel en kinderspeelhoek, eetcafés, karaokebars, danssalons, lunchgelegenheden, zuurstofbars zelfs, maar zelden zo’n wat smoezelig, donker kot met derdehands meubilair en aan de bar een zwijgzame dichteres, een quizkampioen, een halfdronken wereldverbeteraar en een theeverslaafde zenuwlijder tegenover een kastelein die naast het tappen en passant fungeert als gangmaker, biechtvader en mental coach. 

Met alle andersoortige concurrentie krijgt het bruine café iets museaals: een oud dranklokaal dat her en der weet te overleven maar zich niet meer voortplant. Alleen al daarom is het goed als zo’n instituut eens wordt vereeuwigd. De Eindhovense fotograaf Jos Lammers heeft dat gedaan met een onalledaags café bij hem in de buurt dat twee namen draagt. Officieel heet het De Vredesduif (naar de duivenmelkers die er zich vroeger verzamelden), maar iedereen noemt het De Beer (naam van de grondvester). Naar aanleiding van het aanstaande honderdjarige bestaan van dit café maakte Jos Lammers in samenwerking met een tekstschrijver een reeks portretten van de stamgasten, die op de eeuwdag, 12 november, in boekvorm verschijnt. 

Hij fotografeerde veelal markante koppen waarop levensverhalen staan gegrift. De middag dat ik De Beer binnenstap, zie ik ze ook. Een jarige tachtigplusser, stamgast. Een stille man die altijd op dezelfde stoel zit, stamgast. Een type met een enthousiaste sik, stamgast. Een jonge vrouw die over haar kanker vertelt, passante. En Hennie van Hout, kleindochter van de eerste uitbater Harrie de Beer, kasteleinse. Op haar veertiende stond ze voor het eerst achter de tap, een halve eeuw later staat ze er nóg en als het aan haar ligt, staat ze er nog jaren.
 
Kijk Hennie een moment vragend aan en ze start een verhaal dat vlot van de ene smakelijke anekdote naar de andere vloeit.

Lees hier verder: http://www.hpdetijd.nl/2012-09-23/er-gaat-niets-boven-een-bruine-kroeg/

zaterdag 22 september 2012

Wonen naast de Familie Decibel


 
Vandaag woedt in Nederland Burendag, een zowel commercieel als ideëel initiatief van Douwe Egberts en het Oranjefonds. In meer dan zesduizend buurten ondernemen mensen gezamenlijke activiteiten om de onderlinge verstandhouding te onderstrepen en te bevorderen. Ik niet, want het wordt nooit meer wat met mijn directe buren. 

De vorige eigenaren hadden we nog gevraagd wat voor mensen er eigenlijk naast hen woonden. Buurman is heel handig, zeiden ze diplomatiek. Dat hebben we geweten. Vanaf dat we er woonden, hoorden we buurman elk weekend bezig met zaag-, boor-, schuur- en slijpmachines, want zijn woning verkeerde in een permanente staat van verbouwing. Buurman ging zelfs nooit op vakantie, maar gebruikte zijn vrije bouwvakweken juist voor grote karweien met de nodige ladders, steigers en aanhangwagens vol puin. Het resultaat: een gemolesteerd huis met foute ramen en deuren en een keukenafzuiger die uitkomt op de gezamenlijke achterom en daar de passanten bak- en braadluchtjes door de haren blaast – de kotelettenföhn. 

De geluidsoverlast en het gebrek aan privacy hebben ons talloze keren mompelvloekend uit de tuin verdreven. De ene keer dat ik eens vroeg om een beetje rekening met omwonenden te houden, werd gehonoreerd met een grote bek. Ik liet het er maar bij, wilde geen trammelant. Maar met groeten was het sindsdien gedaan. 

Met schrik zag ik buurmans pensioen naderen. Toen het zo ver was, nam het doe-het-zelven gelukkig eerder af dan toe. Er kwam echter een nieuwe vorm van herrie bij, want nu hadden de buurtjes tijd genoeg om hun kinderen en kleinkinderen te ontvangen. Zo’n drie keer in de week zit hun huis, of liever nog hun tuin, vol schreeuwers en wat de kids betreft krijsers. Een gewoon volume hebben ze niet in huis. Wij betitelen ze dan ook sardonisch als Familie Decibel. Toen we laatst hoorden dat buurman ooit vastzat wegens mishandeling van een wandelaarster, zongen we in koor: In de cel / uit de cel / de Familie Decibel! 

Wat helpt is het besef dat de Decibelletjes de uitzondering vormen in een verder erg plezierige straat. De sfeer is hier joviaal, belangstellend en hulpvaardig. Met diverse straatbewoners drinken we eens in de maand een borrel in het buurtcafé. Van tijd tot tijd is er een straatspeeldag. Nogal wat buren komen op elkaars verjaardagen. 

En de halve straat bekommert zich al maanden om de oudste bewoner, een 94-jarige man die zijn vrouw en kinderen heeft overleefd en ook verder vrijwel geen familie meer heeft. Zijn buren hebben hem bijgestaan toen hij zichzelf wegens een hernia niet meer kon redden. En toen het echt niet meer ging, heeft de straat een verpleeghuis voor hem geregeld. Het ziet ernaaruit dat de oude man een dezer dagen zal overlijden en dat zal hij dan doen in het besef dat zijn buren tot het laatst zijn naasten waren. Op de volgende straatborrel zullen we het nog lang over hem hebben.

 

donderdag 20 september 2012

Komt goed!?


Ik deed het laatst ook. Met een kennis zorgelijk het weer besproken – zou met het kelderen van de temperaturen de zomer nu echt afgelopen zijn? – en afgerond met de montere bezwering: ‘Komt goed!’ Het was eruit voordat ik er erg in had. Sorry, mensen.

Om de haverklap hoor je het. Ze vragen hoe het met je gaat, je antwoordt prima-alleen-wat-moe-maar-ja-de-leeftijd, en daar klinkt: ‘Komt goed!’ Of je nog iets leuks gaat doen komend weekend, nou-misschien-zeilen-tenminste-als-het-weer-meewerkt, en ja hoor: ‘Komt goed!’ Is die ene collega nog steeds ziek thuis, ja-want-een-flinke-burnout-maar-er-lijkt-sprake-van-enige-verbetering, en daar zijn we weer: ‘Komt goed!’

We zullen het er maar op houden dat hier sprake zal zijn van de beste bedoelingen. De komtgoedzegger is solidair, hoopt dat ons ongemak van tijdelijke aard zal zijn en wenst ons met zijn quasivoorspelling toe dat alles weer helemaal voor de bakker komt. Alleen: door zo’n vlotte heilsbelofte bij de geringste aanleiding te gebruiken, inflateert de mooie bedoeling snel tot een leeg cliché.

Toegegeven: een conversatie kan niet goed zonder clichés. Het gebruik van overbekende woorden en uitdrukkingen bespaart energie die gebruikt kan worden om treffende termen te vinden op momenten dat het er echt toe doet. Bijvoorbeeld als een gesprekspartner zijn twijfels of onzekerheid kenbaar maakt. Dan is het zaak een secure reactie te formuleren in plaats van het gesprek te beëindigen met een derdehands stoplap zoals ‘Komt goed!’

We moeten bedenken dat het meestal helemaal niet goed komt. Grote kans dat het rillerig en nat wordt, dat er niks valt te zeilen, dat onze vermoeidheid alleen maar vaker toeslaat en dat we de opgebrande collega nooit meer terugzien. In die zin doet de komtgoedzegger geen recht aan onze zorgen en suggereert hij met zijn achteloze opmerking dat we niet zo moeten zeuren of overdrijven.

De eikel. Een oppervlakkige, ongeïnteresseerde vlerk is-ie, de komtgoedzegger. Wat denkt hij wel? Dat we ons met een kluitje in het riet laten sturen? We hebben ‘m wel door, met zijn snelle praatjes. Denkt in twee woorden van een kwestie af te zijn, de sukkel. Dus voortaan bijten we terug: ‘Komt goed? Kom zelf eens lekker goed man!’

Maar waarschijnlijk is het onuitroeibaar, net als het stopwoord 'absoluut'. Er bestaat al een café in Rosmalen dat Komt Goed heet, net als een boek van Louise Hay ‘met 365 affirmaties en prachtige illustraties’, een kliniek voor orthopedisch-manuele therapie (‘Komt goed! staat voor onze merkfilosofie: uw klachten en pijn zijn bij ons in vertrouwde en deskundige handen’), een evenementenbureau en een web & app-ontwikkelaar.

Het komt nooit meer goed.

maandag 17 september 2012

Wie bent u eigenlijk?

 
Canvas zond een intrigerende film uit: Irina Palm met in de hoofdrol Marianne Faithfull. Zij speelt een oudere vrouw die tijdelijk in een seksclub gaat werken om de operatie van haar ernstig zieke kleinzoontje te kunnen bekostigen. De rechtstreekse oversteek vanuit een saai, burgerlijk leven naar de groezelige zelfkant gaat haar na enige plankenkoorts dermate goed af, dat de mannen voor haar in de rij staan en haar portemonnee zich snel vult.

De film verbeeldde een fantasie die waarschijnlijk veel mensen kennen: hoe zou het zijn om een ander leven te leiden en een andere identiteit te hebben? Stel dat ik geen journalist maar leraar Nederlands was geworden (wat ik ooit overwoog), had ik dan mijn draai gevonden? Of was ik inmiddels radeloos van een brug gesprongen? Stel dat ik met mijn eerste liefde verder was gegaan, welke richting was ik dan uit gekoerst? Was ik kinderloos gebleven? In een andere stad of ander land terechtgekomen? In de zevende hemel?

Een lezeres stuurde me onlangs een mailtje met de vraag of ik wellicht de broer was van Eefje, een vroegere klasgenoot van haar, die indertijd en Sterksel of Steensel woonde. In haar herinnering had Eefje namelijk een oudere broer die Matt heet en journalist is. De lezeres zou graag in contact met haar komen. Ik moest haar teleurstellen, want ik was de beoogde broer niet. Maar mijn verbeelding sloeg meteen op hol en toverde me een biografie voor ogen die zich afspeelde in het holst van de Kempen, waar ik werkte als hoofdonderwijzer op basisschool De Acht Zaligheden, nooit gehuwd, vogelaar, een hondje als beste vriend, verzamelaar van Grand Crus en steun en toeverlaat van mijn jongere zus Eefje die het na een dramatische echtscheiding zwaar te stellen had. 

U zou zich ook wel kunnen afvragen, wiens stukje u nu eigenlijk leest. Het is op internet een wijdverbreide gewoonte geworden om te ondertekenen met nicknames en aliassen, dus waarom zou mijn naam überhaupt echt zijn? In de Verenigde Staten loopt een bodybuilder rond die zich Matt Dings noemt. Iedereen kan wel beweren dat hij Matt Dings heet, ik ook. 

Trouwens, nu we het er toch over hebben: wie bent u eigenlijk?

 

 

zaterdag 15 september 2012

Bijna-doodervaring in de stad


 
Er zijn van die dagen dat niets normaal lijkt. 

Ik fiets door een stille, onaanzienlijke straat met veel grauwtinten. Net als ik bepeins dat er misschien wel een treurig artikel zit in onaanzienlijke straten waar niemand van houdt en waar nooit wat gebeurt en die alleen maar van ginds naar elders leiden, trekt iets roods de aandacht, een rode spetter in het grauw aan de overkant.  

Het blijkt te gaan om drie tuinkabouters. Ze staan naast elkaar in de ondiepe etalage van zo’n winkel waarvan niet duidelijk is wat men er verkoopt en of de zaak eigenlijk wel open is. Intrigerender is dat de drie achter spijlen staan. Gevangen kabouters? Ze ogen zo goedmoedig als alleen kabouters dat kunnen. Wat kunnen ze hebben misdaan? Gaat dit over kleine criminaliteit? Ik heb toch geen spacecake op. 

Een eindje verderop komt de volgende vervreemdende ervaring: een vrachtwagen met het opschrift: Packaging is our passion. Goh, denk ik, daar zijn ze mooi klaar mee, met zo’n hartstocht. Dat ze daar zo mee te koop lopen.

In een park staat een antieke witte koets geparkeerd met twee zwarte paarden ervoor en twee mannen in livrei op de bok, een bevroren tafereel op een plantsoen bij een vijver, verdwaald in de tijd. Bij nadere inspectie blijkt aan de rand van het water een bruidspaar te poseren voor een fotograaf. Het is een lief plaatje, maar ik herinner me een reportage die ik hier eens maakte over een akelige moord. Drie dronken jongens mishandelden een schizofrene buurman net zo lang tot deze stierf; vervolgens groeven ze vlakbij de plek van deze photoshoot een kuil in het park, wierpen het lijk erin en overgoten het met cement. Het draaide uit op lange celstraffen en tbs. Hoe liefde en horror elkaar ontmoeten in een buurtpark.

Later zie ik een straatnaam die ik een paar dagen geleden tegenkwam in de plaatselijke krant. De gemeente gaat hier een speeltuintje opruimen omdat het overlast gevende hangjongeren aantrekt en er nog maar weinig kinderen spelen. Check! roept de reporter in me. Het blijkt om een postzegel met een wip en een evenwichtstoestel te gaan. Toch een beetje tragisch dat hier weer eens goede bedoelingen gaan sneuvelen.

Dan raak ik de weg kwijt en dool ik eindeloos door straten uit de jaren zestig, weer anders dan de onaanzienlijke straten van het begin, maar even hopeloos. Een troosteloze woonwoestijn, ontworpen door een stedenbouwer met meer haast dan talent en de fantasie van een liniaal. Een raster van geestloze rijwoningen, type drie voor de prijs van twee, met een ongelukkig boompje ervoor. De enige kleur komt van de plastic bloemen om het stuur van een omgevallen fiets. Het is allemaal geen toonbeeld van armoe of onheil of verval, het is niet zo bijzonder, maar dat is het ‘m juist. Wás het maar bijzonder – hier is de stad op haar fletst en haar niksigst. De onbekende die er verzeilt, ondergaat een bijna-doodervaring. 

Op een groot bord in de middenberg van een brede uitvalsweg hangen nog de plakkaten van de verkiezingen. En ik denk: maakte de politiek zich maar eens druk om een fijnere leefomgeving.

 

 

maandag 10 september 2012

We deugen voor geen meter


Voor zover het toeval iets te willen heeft, wilde het toeval dat ik op een lijstje met klassieke deugden en ondeugden stuitte. Tamelijk van gisteren en toch veelzeggend. 

Plato, Aristoteles en Cicero vonden wijsheid, rechtvaardigheid, matigheid en moed essentiële pijlers onder de samenleving. Katholieke theologen voegden later geloof, hoop en naastenliefde toe aan het lijstje topdeugden. Daar staan net zoveel ondeugden, ofwel hoofdzonden, tegenover. Dat door Paus Gregorius I (600 n. Chr.) gesanctioneerde lijstje bestaat uit ijdelheid, hebzucht, seksuele lust, afgunst, gulzigheid, toorn en luiheid. 
 

De hele geschiedenis dóór hebben de grote deugden en ondeugden geleerden en kunstenaars gefascineerd: van de schrijver Dante tot het theaterduo Brecht en Weill en van de schilder Jeroen Bosch tot de filmer David Fincher (Se7en). Maar inmiddels is de populariteit is er wel van af. De klank van de woorden heeft een galm van vroeger gekregen. Ze klinken ons hoogdravend, een beetje pathetisch zelfs, in de oren en doen gedateerd aan.  

Wijsheid. Zap één avond langs de televisiekanalen en u weet dat niet wijsheid maar onnozelheid daar de maatstaf is. Bij politieke leiders doen hun inzichten minder ter zake dan hun behendigheid in presentatie en debat. De meestgelezen schrijvers bieden spanning of stijl, geen woord voor de wereld. In het intellectuele discours trekken maar weinig wijsgeren de aandacht. 

Rechtvaardigheid en naastenliefde scoren zowel goed als slecht. Bij linkse en christelijke politici blijven het sturende begrippen, maar ter rechterzijde worden ze gewantrouwd omdat ze zouden leiden tot misbruik en afhankelijkheid. Collectieve idealen zijn het dus niet meer. Ook het geloof heeft als algemeen richtsnoer aan betekenis verloren.

Matigheid als deugd en gulzigheid en afgunst als ondeugden zijn anachronismen in een tijd die geheel vervuld is van consumentisme en ons de hele dag door oproept tot kopen, hebben en vervangen: nu nóg witter/luxer/beter/nieuwer! Lust is ontsnapt aan de bekrompenheid van de geschiedenis en genormaliseerd tot een begeerlijk goed in plaats van een hoofdzonde. 

Toorn is present op elke straathoek en in alle media. In iedere laag van de samenleving komt het assertieve individu voor zijn rechten op en reageert geërgerd en verongelijkt zodra het daaraan schort – ‘fuck you!’ is een gangbare hartenkreet geworden. Moed daarentegen is een woord dat je amper nog hoort. En sinds we allemaal idolen en sterren kunnen worden en Warhol’s kwartiertje roem binnen handbereik van de massa is gekomen, is ijdelheid niet meer suspect maar legitiem. 

Kortom: we deugen voor geen meter. En daar zitten we helemaal niet mee, want de moderniteit heeft ons bevrijd van veel benepenheid. Maar ze heeft ons ook een heleboel brutaliteit en trivialiteit gebracht, zodat er wel iets voor valt te zeggen die oude do’s & don’ts nu en dan af te stoffen en te onderzoeken op bruikbaarheid voor de eigen tijd. Misschien helpt het als we er aansprekende, hedendaagse woorden voor vinden. Suggesties?

Zie ook www.hpdetijd.nl/leven/matt-dings

 

vrijdag 7 september 2012

Tellen rolstoelers zonder lauwerkrans ook mee?


 
Mooi hoor, al die gehandicapte topsporters op de Paralympics. Boccia, een werpsport voor mensen met een hersenverlamming of zware motorische problemen. Goalball voor visueel gehandicapten. Tennissen, schermen en rugbyen met een rolstoel. Zitvolleybal. Wielrennen voor eenbenigen. Het is verbluffend te zien wat voor sportieve prestaties mensen kunnen leveren ondanks fysieke of verstandelijke beperkingen. 

Bij de paralympiërs zorgen doorzettingsvermogen en wilskracht kennelijk voor compensatie waar het lichaam tekortschiet. Een ander soort spierballen toont de rolstoeler die het tot professor, bewindspersoon of televisiepresentator schopt, boeken schrijft op een computer met spraakherkenning of een nieuw bestaan als beeldend kunstenaar opbouwt. 

Zulke vormen van ‘aanpakken’ zijn flink uitgewaaid over de medische wereld. Op kankerforums peperen lotgenoten elkaar in dat ze moeten vechten tegen hun rotziekte en niet bij de pakken moeten neerzitten. Werden patiënten met hart- of longfalen of MS vroeger tot de leunstoel veroordeeld, tegenwoordig worden ze juist de fitnesszalen ingejaagd omdat hun wankele gestel gebaat blijkt bij getrainde spieren. Een softe variant op dit denken huldigt de overtuiging dat positief denken een aandoening binnen de perken houdt en zelfs voor preventie en genezing kan zorgen. Het zijn sterk uiteenlopende verschijnselen, maar in de kern gaan ze uit van een sterk verband tussen lichaam en geest. Ofwel: tussen ziekte en karakter.  

Daar is veel voor te zeggen, maar er is ook een andere kant van de medaille. Hoe meer we gehandicapte topsporters bewonderen om hun krachtige wil en volharding, hoe meer er iets van argwaan kan gaan sluimeren ten opzichte van hun lotgenoten die er om allerlei valide redenen niet in slagen hun ambities te verzilveren tot lauwerkransen. Doen die medaillelozen wel genoeg hun best? Kunnen ze zich niet wat meer zelf redden? Kloppen al die Wajong- en WIA-uitkeringen wel? Pamperen we onze rolstoelers niet te veel? Worden ze niet gelukkiger van minder PGB en meer wilskracht? De gezondheidszorg is al zo duur. 

In de gehandicaptenwereld schemert een zekere tweedeling tussen winnaars en verliezers, tussen harde werkers en profiteurs, tussen de blijen en de sneuen, een tweedeling die wel bij de liberale tijdgeest past. De nieuwe gehandicapte is een held op stokken. Hij lacht altijd, heeft een opgewekte babbel, draagt merkkleding, sjeest rond in een kekke rolstoel, weet aan de kost te komen en valt ons niet lastig met zijn narigheid: nee hoor, er valt goed mee te leven.  

Ik ben maar beperkt beperkt, maar ik oefen me ook in die opgewekte houding, en heus, er valt inderdaad goed mee te leven. Maar dat ligt voor heel wat mensen met een beperking anders. Zonder applaus van de media zoeken zij hun weg door een lastig leven – helden in stilte.

 

 

 

 

 

woensdag 5 september 2012

Wat moesten we zonder de leugen?


 
De hele verkiezingscampagne is er al opwinding over liegende politici. Intussen kan het geen kwaad ons te herinneren dat de wereld aan elkaar hangt van de hele en halve leugens. Iedereen doet zich bij tijd en wijle beter voor dan hij of zij is: van prominente bankdirecteuren die hun seksueel wangedrag ontkennen, hoogleraren die plagiaat plegen en gedrogeerde sporters, tot sollicitanten die zich als alleskunners voordoen en uitgaanspubliek dat zich opdoft tot glitter & glamour.

Er wordt vermoedelijk nergens zo enthousiast gelogen als in de reclame. Geen conserven zo lekker, geen auto zo zuinig, geen kostuum zo gegoten en geen vakantieoord zo paradijselijk als het onze. In advertenties en tv-commercials wordt consequent een perfecte wereld voorgespiegeld, moeiteloos te bereiken door de creditcard te trekken. Volgens hetzelfde principe maken we in het dagelijkse leven ook voortdurend reclame voor onszelf en proberen we onze uitstraling imago te versterken met behulp van merken en cosmetica. 

Op kantoor suggeren we dat die ene vondst of prestatie voor honderd procent aan ons is toe te schrijven. In het restaurant bevestigen we dat ‘alles naar wens’ is, ook al kwam het voorgerecht al bij het aperitief en is de rode wijn te koud. Thuis fluisteren we onze geliefde in het oor dat niemand zo aantrekkelijk is; niettemin dromen we onrustig van fatale filmsterren. Aan de telefoon vragen we hoe het gaat zonder dat het antwoord ons wezenlijk interesseert. Bij de belastingaangifte besluiten we diverse inkomsten maar te vergeten. 

Iedereen liegt, dag in, dag uit, en dat is maar goed ook. Het sociale verkeer zou onverdraaglijk worden als we elkaar voortdurend maar de waarheid vertelden. Geen verkooppraatje kan buiten enige overdrijving. Een conversatie wordt eleganter als er nu en dan een compliment wordt uitgewisseld. Een smoes of jantje-van-leiden kan de nodige energie besparen. En er schuilt troost in het schouderklopje voor onze collega die weliswaar een zesje levert maar daar flink zijn best voor heeft gedaan. 

Beleefdheid en goede manieren zijn nogal uit de gratie geraakt in een tijd waarin het ‘reaguren’ opkwam en de opgestoken middelvinger een vertrouwd verschijnsel werd. Het zijn vormen van assertiviteit waarin het individu zich misschien kan ontladen, maar waar de samenleving bij inlevert. De communicatie wordt niet plezieriger van ruwheid en onversneden commentaar maar is sterker gebaat bij het behoedzaam gekozen woord, ook al komt dat soms neer op een halve waarheid, een diplomatieke ontwijking of een leugentje om bestwil. 

Leugens kunnen mensen of zaken beschadigen. Dat is het duidelijkst bij klinkklaar bedrog. Mensen, politici bijvoorbeeld, die stelselmatig een loopje nemen met de feiten, raken hun geloofwaardigheid kwijt. Andersom kan de naakte waarheid mensen en zaken evengoed schade berokkenen. Het heet niet voor niets dat alleen kinderen en gekken de waarheid spreken – verstandige mensen met levenservaring weten wel beter. 

‘Liegen is universeel,’ schreef Mark Twain meer dan een eeuw geleden. ‘We liegen allemaal. Daarom is het voor ons verstandig om onszelf ijverig te oefenen in het zorgvuldig en deskundig liegen; om te liegen met een goede bedoeling en niet met een kwade; om te liegen in het belang van anderen en niet in ons eigen belang; om genezend te liegen, liefdadig, menselijk en niet wreed, grievend en kwaadaardig; om aangenaam en hoffelijk te liegen en niet lomp en tactloos; om standvastig te liegen, openhartig, oprecht, met opgeheven hoofd, niet aarzelend, omslachtig en met een schuwe blik, alsof we ons schamen over onze verheven roeping. Dan zullen wij ons hebben ontdaan van die stuitende en verderfelijke waarheid, die het land aantast. Dan zullen wij groot, goed en prachtig zijn en zullen wij waardige bewoners zijn van een wereld waarin zelfs de goedaardige Natuur doorgaans liegt, behalve als zij vreselijk weer belooft.’


Zie ook www.hpdetijd.nl/leven/matt-dings

zondag 2 september 2012

Bankjesvrijen in het park


 
Het park is vol verhalen vandaag. Overal plukjes mensen die zich laven aan de zomerzon. Een stokoude dame, het gezicht gegroefd alsof een beeldhouwer daar haar biografie heeft uitgebeiteld, zit op haar rollator en voert brood aan een paar slome eenden. Wat heeft ze allemaal meegemaakt? Kijkt ze tevreden terug op haar vele levensjaren?

Er passeert een vrouw in een zwarte haute-couturemantel en een lijn van wel vijf meter waaraan een vliegachtig hondje blijkt bevestigd. Ook iemand om op haar leven te bevragen – men kan echter niet zomaar vreemden aanspreken. Op een stille parkeerplaats staan twee politieagenten bij een zwarte bestelauto notities te maken en te bellen, zodat je als passant meteen het hoe en wat zou willen weten. Bij een vijver zit een man met rastahaar in lotuszit op een bamboe fluit te spelen.

Twee meiden liggen languit op een gazon met studieboeken om hen heen en praten zo opgewonden tegen elkaar dat het wel over Joris of Yousouf zal gaan en niet over Franse grammatica of geometrie. Bij de speeltoestellen assisteert een grootvader zijn kleindochter bij de glijbaan: ‘Nog een keer, opa!’ In een uithoek zitten vijf drinkers op een bankje, omringd door grote lege bierblikken en roerend goed in plastic zakken. Een ander afgelegen bankje is bezet door een verliefd stel, zij ergens in de veertig, hij een stuk ouder, ondergedompeld in een tomeloze kus. Dat zie je niet vaak meer, bankjesvrijen. Verliefde veertigplussers trouwens ook niet. Ik gok op overspel.

Parken zijn heerlijke plekken voor ogen, oren, neus, bronchiën en geest. Hier komt de stadsmens even pauzeren van het doen en het moeten, éven mijmeren, onthechten, bezinnen, heroriënteren. Het park is voor vermoeiden en verliefden, voor chic en sjofel, voor lunchende klerken, flaneurs, rolstoelrijders, kindjes en grootouders, sporters, niksers, boeven, dansers, vogelaars, zonnebaders, zondaars en beoefenaars van tai chi. Het is een democratische idylle, noteerde ik ooit, want er is plaats voor iedereen. Vluchtheuvel, speelplaats, liefdesnest, droomoord, luierplek, kuierplek en podium, gratis en voor niemendal drie straten verderop.