Bij de
paralympiërs zorgen doorzettingsvermogen en wilskracht kennelijk voor
compensatie waar het lichaam tekortschiet. Een ander soort spierballen toont
de rolstoeler die het tot professor, bewindspersoon of televisiepresentator schopt,
boeken schrijft op een computer met spraakherkenning of een nieuw bestaan als
beeldend kunstenaar opbouwt.
Zulke
vormen van ‘aanpakken’ zijn flink uitgewaaid over de medische wereld. Op
kankerforums peperen lotgenoten elkaar in dat ze moeten vechten tegen hun
rotziekte en niet bij de pakken moeten neerzitten. Werden patiënten met hart-
of longfalen of MS vroeger tot de leunstoel veroordeeld, tegenwoordig worden ze
juist de fitnesszalen ingejaagd omdat hun wankele gestel gebaat blijkt bij getrainde
spieren. Een softe variant op dit denken huldigt de overtuiging dat positief
denken een aandoening binnen de perken houdt en zelfs voor preventie en
genezing kan zorgen. Het zijn sterk uiteenlopende verschijnselen, maar in de
kern gaan ze uit van een sterk verband tussen lichaam en geest. Ofwel: tussen
ziekte en karakter.
Daar is
veel voor te zeggen, maar er is ook een andere kant van de medaille. Hoe meer
we gehandicapte topsporters bewonderen om hun krachtige wil en volharding, hoe
meer er iets van argwaan kan gaan sluimeren ten opzichte van hun lotgenoten die
er om allerlei valide redenen niet in slagen hun ambities te verzilveren tot lauwerkransen.
Doen die medaillelozen wel genoeg hun best? Kunnen ze zich niet wat meer zelf
redden? Kloppen al die Wajong- en WIA-uitkeringen wel? Pamperen we onze rolstoelers
niet te veel? Worden ze niet gelukkiger van minder PGB en meer wilskracht? De
gezondheidszorg is al zo duur.
In de
gehandicaptenwereld schemert een zekere tweedeling tussen winnaars en verliezers,
tussen harde werkers en profiteurs, tussen de blijen en de sneuen, een
tweedeling die wel bij de liberale tijdgeest past. De nieuwe gehandicapte is
een held op stokken. Hij lacht altijd, heeft een opgewekte babbel, draagt
merkkleding, sjeest rond in een kekke rolstoel, weet aan de kost te komen en
valt ons niet lastig met zijn narigheid: nee hoor, er valt goed mee te leven.
Ik ben
maar beperkt beperkt, maar ik oefen me ook in die opgewekte houding, en heus,
er valt inderdaad goed mee te leven. Maar dat ligt voor heel wat mensen met een
beperking anders. Zonder applaus van de media zoeken zij hun weg door een
lastig leven – helden in stilte.