donderdag 25 mei 2017

De hemel bestaat wel degelijk

Goed, dan niet. Geen punt hoor. Even goede vrienden. Ik zit er echt niet mee. Maar slim is anders.
Had ik vorig jaar op deze plek zo’n mooi alternatief voor Hemelvaart bedacht, heeft niemand daar oren naar. Als het bijtijds was overgenomen, hadden we dit jaar al de eerste Nationale Hemelse Dag kunnen vieren, een happening voor gelovigen en ongelovigen met een motto dat iedereen aanspreekt: de fijnste feestdag van het jaar. De hele wereld had ons erom benijd, tv-stations van heinde en verre waren erop afgekomen, de talkshows kwamen er niet over uitgepraat en in verspreide metropolen gingen massa’s de straat op om in navolging van Nederland óók een Hemelse Dag op te eisen. Had allemaal gekund, is allemaal niet gebeurd. Soit.
Ik ben dus maar in mijn eentje Hemelse Dag gaan vieren. Echt in mijn eentje, want mijn geliefde had het te druk met dringender zaken. Ik dus op mijn scoot de zomerwarmte in om me te verlustigen aan de bermflora, die her en der stond te bloeien alsof het allemaal niks kostte, wat nog waar was ook. De zon streelde mijn kruin, de heerlijkste bloemengeuren dreven voorbij, vogels floten er passende sonates bij en ik neuriede mijn oude held Ray Davies na, ‘lazing on a sunny afternoon,’ luierend op een zonnige middag.
Ik stopte ergens aan het water waar een paar bomen en een ranke fietsbrug perspectief aan het landschap gaven en mijmerde een tijdje over de hemel. Wie wist daar nog wat van, sinds de secularisering met het geloof ook het hiernamaals tot iets van vroeger had gemaakt? Als katholiek misdienaartje kon ik me nog wel een voorstelling van de hemel maken. Niet al te concreet, maar dat het er aangenaam was, wist ik zeker: een geheime plek in de wolken waar de doden elke dag goede zin hadden. Gaandeweg taande die zekerheid om plaats te maken voor het idee dat het menselijke voortbestaan zich beperkte tot de herinnering en de geschiedenis: een echo van ooit, die ijler en ijler werd en oploste in de abstractie. Maar ja, daar maak je niet eentweedrie een nationale feestdag van.
Zo zat ik daar aan het water te peinzen, tot ik het ineens zag. Die hemel bestaat wel degelijk. In ons hoofd. Op de plek waar de verbeelding woont. Nergens zijn we gelukzaliger dan in onze dromen, nergens zijn de mensen mooier en liever, is de natuur weergalozer, zijn verrukkingen verrukkelijker en sensaties sensationeler. We dromen met gemak een hele zevende hemel vol, en een achtste toe.

Enfin, daar was ik wel even zoet mee, ik werd er helemaal loom van, lazing on this sunny afternoon. “Fijn tochtje?” vroeg de geliefde. Ik knikte: “Het was nog een hele trip.” 

vrijdag 19 mei 2017

Idylle met rouwrand

Menno (l) en Paul (r) de Nooijer
Voor de tweede keer ‘Het laatste Kunstje’ bekeken, een documentaire over de kunstenaars Paul en Menno de Nooijer, gisteravond uitgezonden in Het uur van de Wolf.
De eerste keer was september 2016, toen de film van Jacomien Kodde tijdens een festival in Vlissingen in première ging. Daar wou ik bij zijn omdat ik nogal bij vader en zoon De Nooijer betrokken was geraakt. Dat begon met een interview met Paul, lang geleden in weekblad De Tijd, het vervolgde met een tweegesprek voor HP/De Tijd en het mondde uit in bijdrages aan hun multimediaproject Half the Horizon, hier al vaker beschreven.
De documentaire scharniert rond de prostaatkanker die Paul de Nooijer getroffen heeft, maar waaiert uit over de hele loopbaan van het duo in de avant-gardefilm en –fotografie. Er worden nogal wat constantes zichtbaar. Ze grijpen graag naar surrealistische elementen. De schminkdoos is nooit ver weg. Kleren zijn theatraal, of juist afwezig. Starre blikken in de camera en statische poses worden afgewisseld met versnelde filmbeelden die samen een sfeer van vervreemding oproepen. En hoewel er zelden wordt gelachen, valt er regelmatig te grinniken.
Die grinnik is tegelijkertijd interessant en lastig. Valt er met kanker eigenlijk wel te lachen? Niet heus, zou je zeggen, want kanker leidt nogal eens tot de dood. Maar als Menno alvast een doodskist voor de zieke Paul timmert en hem die trots presenteert: – “Hij is klaar!” – heeft dat toch wel iets komieks. Hetzelfde geldt voor de scène waarin een hondje likkebaardend een hapje prostaat verorbert. De lach die dan opwelt, maakt de zwaarte van het onderwerp licht en werpt een zonnestraal door het donker heen.
We zien vader, moeder, zoon, schoondochter en de drie kleinkinderen rondscharrelen op hun prachtige Zeeuwse landgoed, kalm doende met de walnoten- of tomatenoogst, een klusje of een filmshot, en in de volgende scène dient de kanker zich weer aan om de idylle van de grootfamilie-in-het-groen van een zwarte rouwrand te voorzien. That’s life, lijkt de film te zeggen: zó loop je rond, zó lig je in je kist, je kunt erom huilen, je kunt er ook iets van zien te maken – al is het je laatste kunstje.

Maar op het laatste kunstje dat Half the Horizon leek te worden, volgden er nog een paar, want Paul vond onverhoopt baat bij een nieuw medicijn – Enzalutamide – dat zich net op tijd aandiende. Toen ik hem zojuist aan de telefoon had, klonk hij energieker dan ooit. Dit weekeinde nieuwe opnames in Goes, zei hij vergenoegd. Ik hoorde hem in zijn handen wrijven. 

donderdag 18 mei 2017

Geluk is knielen op een bed violen

Nou hebben ze weer uitgevonden dat Ede de gelukkigste gemeente van het land is en Rotterdam de ongelukkigste. Gereformeerd Ede, in het holst van de Veluwe met z’n zwarte kousen! En bruisend Rotterdam, dat vorige week nog massaal stond te feesten met Feyenoord!
Het staat in de nieuwe Atlas voor Gemeenten, die dit jaar het geluk als thema heeft. Een onzinnig thema, wat alleen al blijkt uit de uitkomst dat 87 procent van alle Nederlanders gelukkig zou zijn. Zulke cijfers slaan natuurlijk op gemiddeldes, terwijl nou juist geluk een individuele emotie is die niet in moyennes past.
Het gaat in zulke onderzoeken ook helemaal niet om geluk, maar om globale tevredenheid, een alledaagse gemoedsstemming die gevoed wordt door onder andere rust, groen en werkgelegenheid. Ik ben de laatste om zulke onderwerpen te bagatelliseren, maar content zijn met je huisje, boompje en beestje is echt wat anders, oppervlakkiger vooral, dan geluk.
Statistieken zijn fijn voor sociologen, maar in het volle leven heb je er niet veel aan. Ongeveer twee procent van de Nederlandse bevolking heeft de longaandoening COPD, ofwel 98 procent niet. Is COPD dus maar een klein probleem? Moet je me eens vragen als ik trappen loop. Gereformeerd Ede de gelukkigste gemeente? Lees Jan Siebelings Knielen op een bed violen en huiver.
Toch moest ik weten hoe mijn stad Eindhoven scoorde op de geluksindex van de 50 grootste gemeenten. Niet zo slim eigenlijk, want waarom belang hechten aan nietszeggende cijfers? Gelukkig was het resultaat veelzeggend. ‘Wij’ staan op de 38ste plaats, ruim achter gelukkiger Helmond en vóór ongelukkiger Maastricht. Kijk twee minuten rond in Helmond c.q. Maastricht en je weet wat zulke percentages zeggen over de kwaliteit van de respectieve steden.

Ik denk dat ik zelf maar eens een onderzoek ga houden naar de gemiddelde Nederlander. Ik heb al een vermoeden van de slotconclusie: de gemiddelde Nederlander komt in werkelijkheid niet voor. 

donderdag 11 mei 2017

Spetters in het gras

Let ik even niet op, hebben ze overal madeliefjes en boterbloemen neergezet, duizend-en-een witte en gele spetters in het gras, dat moet nog een heel werk zijn geweest.
De paardenbloemen had ik wèl gesignaleerd. Die zijn inmiddels goeddeels uitgebloeid en getransformeerd tot pluis. Ik heb nu toch al een paar lentes meegemaakt, maar dat pluis verveelt me nooit. Als je het zou moeten maken van je baas, kreeg je het niet voor elkaar, zo’n tere, hoogst gecompliceerde constructie. En de natuur strooit het in miljoenenvoud rond alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Dat is het qua oplage ook wel, maar kijk drie seconden naar zo’n paardenbloempluis en je krijgt religieuze neigingen.
Ik zoefde op mijn scoot, Zoef d’n Twidde, door het lenteweer en deed me tegoed aan al die bermen en plantsoenen vol vers elan. Het was een tochtje dat ik wel vaker maak. Eerst door het opgeknapte park om de hoek, waar het meanderende stroompje voor mooie perspectieven zorgde. Via een tweede park en een kleurrijke woonwijk naar een natuurgebied dat weer overging in de High Tech Campus, een met smaakvolle kantoren gestoffeerd heidelandschap van een vierkante kilometer waar zo’n tienduizend bèta’s sleutelden aan de wereld van morgen, met hoogtechnische varianten op het paardenbloempluis van een weiland verderop. Een paar van die uitvinders stonden peinzend te roken tussen iele berkjes, een ander liep broedend op een onmogelijke formule over een vlonder naast een plas waar een zwaan nuffig ronddreef met in haar kielzog een roedel dommige eenden. En dan ging het de Campus weer af, het bos in, over een oude spoorbaan die tot snelfietspad is gepromoveerd, met af en toe een doorkijkje naar een ven of een kapitale villa van een eigenaar met meer geld dan smaak.

Het ging zoals het vaker gaat: ik vertrok in een bewolkte stemming, moe van het gedoe van een onwillig lijf, en klaarde gaandeweg wat op, met dank aan de madeliefjes en het toverpluis en de parken en ook de formules van de ingenieurs: ik begreep er geen jota van, maar ze hadden zin in de toekomst en dat deed me goed. Ik kreeg meteen zin in woorden. Thuis dook ik achter de pc en tikte: ‘Let ik even niet op, hebben ze overal madeliefjes en boterbloemen neergezet.’

zaterdag 6 mei 2017

Een zoen van nu en toen

De tijdperken vliegen voorbij waar je bij staat. Hier in huis nadert momenteel de era van de CD haar einde. Ik ben de muziekcollectie aan het digitaliseren. Voortaan gaan de concerten via de laptop naar de versterker. Kost geen ruimte en biedt veel meer vindgemak.
Is de CD bijna antiek, de muziekcassette is dat helemaal. Ik had al zó lang geen cassettes meer gedraaid, dat de bijbehorende recorder vergeten was hoe het moest. Ik bood ‘m voor een habbekrats aan op internet, een Nakamichi, top of the bill toen ik die in de jaren tachtig kocht - niemand die ‘m hoefde.
Het was ook te merken aan een op CD’s en cassettes ingericht dressoir, een woestgroot meubel waar ik vanaf wilde. Gratis af te halen, meldde ik op Marktplaats. Niet één reactie. Uiteindelijk kwam een kringloopwinkel de kast ophalen. Zo heb ik ook nog twee analoge fotocamera’s, al jaren in onbruik. En een cassetterecordertje voor interviews, dat zo ongeveer van de middeleeuwen dateert. (Ik heb zelfs nog een gouden vulpen, maar dat gelooft niemand.)
En toch weet je het maar nooit. Toen de CD opkwam, leek het tijdperk van de grammofoonplaat voorgoed voorbij: groot, kwetsbaar en omslachtig. Maar zie, terwijl de CD uit de gratie raakt, raakt het vinyl weer in. Ander voorbeeld. Laatst kochten we per ongeluk koffie van een grove maling, minder geschikt voor een snelfilterapparaat. Geen nood, want we hadden nog een prehistorisch elektrisch maalmachientje dat zijn lange levensduur opgewekt trotseerde en voor een lekkerder bakkie bleek te zorgen, zodat we sinds de verkeerde aankoop qua koffie met genoegen malende zijn gebleven.
We hebben de CD’s dan ook maar op zolder gestald en niet het huis uit gestuurd, dat krijgen we nog niet over ons hart. Maar nog even en we draaien ons eerste digitale plaatje. Ik denk momenteel aan The times they’re a-changin’. Zetten we er een bakje überanaloge koffie bij, hebben we Nu en Toen toch maar mooi met elkaar verzoend.


dinsdag 2 mei 2017

You Tarzan, me Jane

Nu ga ik toch al een hele poos mee, maar nog steeds heb ik mezelf niet helemaal door. Zo overschat ik mezelf nog regelmatig. Dan heb ik het niet alleen over mijn fantastische literaire kwaliteiten – gisteren verkeek ik me weer eens op mijn fysieke vermogens.
Dat die niet overhouden, weet ik wel: bijwerking van een paar chronische euvels en de medicijnen daarvoor. Inspannen wordt moeilijker als de krachten afnemen, ervaar ik dagelijks. Een deuk slaan in een pakje zachte boter lukt nog nèt, twee deuken wordt al lastiger.
Maar de meubels in de woonkamer verzetten, dat zou ik toch nog wel kunnen, dacht ik. Letten op mijn adem, tillen vanuit de benen en hoppa. Niet dus. Wat ik ook probeerde, ik kreeg de bank amper van de grond. Laat mij maar, gebaarde mijn vrouw; ze zette haar tanden op elkaar, wierp een vlammende blik op de bank en sjorde aan het meubel totdat het stond waar we het wilde hebben. “You Tarzan, me Jane,” mompelde ik.
Een lach om een traan te voorkomen: in moeilijke situaties kan humor een handje helpen. Zoals onlangs, toen ik met mijn broer, die nog niet zo lang geleden een been verloor, ervaringen op de scootmobiel uitwisselde. Ik zei dat op een scoot bij slecht weer de kou zo in je benen trok. Hij, droog: “Ik weet zeker dat ik daar 50 procent minder last van heb dan jij.” We grinnikten, blij dat we konden lachen om zijn verloren been. Zo hielp de Jane in me te lachen om de verloren Tarzan.
Grappen raken het meest als ze ons ergens op betrappen, een zwakke plek, een verzwegen vraag, een onzekerheid, een taboe, iets waar we niet gemakkelijk over praten, zodat een lach bevrijdend kan werken. Ik heb het er niet graag over hoe mijn medisch gedoe gestel en gemoed belaagt, dus wanneer de lach me een ventiel aanreikt, lucht dat wel op. Het is als een zonnestraal die door een wolkenlucht prikt: een opklaring.
 Neemt niet weg dat het nooit went, zo’n confrontatie met beperkingen en onmogelijkheden. Het was maar goed dat ik na het gehannes met de zwaartekracht naar buiten kon om me te laven aan andere natuurkrachten die de bomen het blad teruggaven en miljoenen bermbloemen lieten bloeien en de lange jonge twijgen van de wilgen lieten dansen in de wind. De natuur, dacht ik, went ook nooit.