zondag 27 december 2015

Hoop is een krachtbron die het altijd doet

Kerst voorbij, Oud&Nieuw in aantocht. Of ik nog goede voornemens heb, vraagt iemand. Ja, ik was eigenlijk van plan een stukje dat ik drie jaar geleden voor HP/De Tijd schreef nog eens op deze plek te posten. Toen betoogde ik dat je je maar het beste kunt voornemen je niets voor te nemen omdat de toekomst toch zijn eigen plan trekt. Maar nu ik dat stukje herlees, doemt er toch een nuance op.

Als je iets grilligs onder de leden hebt, wordt je dag van morgen ook onberekenbaar. Voor gezonde mensen heeft de toekomst iets vanzelfsprekends. Het is de ruimte van je plannen, je hoop en je nieuwe kansen: een rijk zonder grenzen waar altijd de zon schijnt. Straks, volgend jaar, later, ooit, als ik meer tijd heb, als de hypotheek is afbetaald, dán ga ik veel reizen / leer ik beeldhouwen in marmer / zet ik me in voor Natuurmonumenten.

Een stille voorwaarde voor zulke dromen is dat je er vitaal genoeg voor bent en naar het zich laat aanzien zult blijven. Met een wankele gezondheid wordt de toekomst echter twijfelachtiger. Is zo’n verre reis of zo’n groot project nog wel haalbaar? Liggen er in dat Land van Straks niet allerlei frustraties en onmogelijkheden te wachten? Leef je dan eigenlijk nog wel?

Het is natuurlijk eigen aan de toekomst dat ze onzeker is, maar voor mensen met een moeilijk medisch dossier geldt dat in het kwadraat. Zelf heb ik de laatste jaren genoeg obstakels op mijn weg gekregen om te beseffen hoe ongewis het parcours van het leven is. Achter elke bocht kan een valkuil schuilen. Of een ravijn. En het mist er vaak.

Wie goede voornemens maakt, houdt zichzelf dus voor de gek. Zou je zeggen. Toch spreekt het me aan, tegen het einde van het jaar even stil te staan bij het verglijden van de tijd en de hoop die het nieuwe altijd biedt. Hoop heeft nog geen last van desillusies. Hoop wil het beste en het mooiste en het liefste. Hoop is een krachtbron die het altijd en eeuwig doet. Ik blijf dus maar eens flink hopen komend jaar. Toch nog een goed voornemen. Het enige.


zaterdag 19 december 2015

Kanker en de kunst van adaptatie

Weer eens zo’n zenuwenmoment: afspraak met de uroloog. Houdt mijn prostaatkanker zich nog steeds koest, of roert-ie zich opnieuw?

De diagnose ligt nu viereneenhalf jaar achter me. Een operatie en een hormoonbehandeling legden de tumor nagenoeg stil. Ik kon het afgelopen voorjaar zelfs een hormoonpauze inlassen. Daar was ik blij om, want ik vond het een naar goedje, die hormonen. Ze ondermijnen je energie, lust en gemoed: je persoonlijkheid.

Met de tijdelijke hormoonstop ebben die bijwerkingen weer weg. Zodat ik – een beetje tegen beter weten in – hoop op een goede uitslag van de jongste bloedmeting en verlenging van de hormoonpauze. Maar de uroloog schudt het hoofd: het PSA (het stofje dat tumoractiviteit aanwijst) blijkt flink gestegen. Ik moet dus opnieuw aan de kankerremmende rotzakken, zij het dat ik voorlopig met de lichtste vorm toe kan.

De hele avond vóór de controle was ik mismoedig. Het PSA zou wel weer gestegen zijn, hield ik mezelf voor, want een pauze is per definitie tijdelijk, ik voelde het spook van de kanker alweer in mijn nek hijgen. Maar nu de uroloog mijn vermoeden bevestigt, voel ik me toch eerder kalm dan terneergeslagen. Ja, ik vind het jammer. En akelig. De kanker, die stilaan iets abstracts had gekregen, is weer concreet as hell. Maar: het is niet anders, ik moet het ermee doen.

Toch vreemd, dat verschil tussen gisteren en vandaag. Zou getob over dreigende narigheid zwaarder zijn dan de narigheid zelf? Dat spoort met de oude wijsheid: ‘men lijdt nog het meest van het lijden dat men vreest’. Ik heb dat gezegde al vaak waarheid zien worden en toch helpt het in tobberige uren niet erg. Dreigend gevaar is eng omdat je niet weet hoe het zal uitpakken en je het ergste incalculeert. Zo’n gevaar laat zich niet relativeren. Wordt het gevaar echter realiteit, dan weet je waar je aan toe bent en kun je je op een reactie concentreren.


Men zegt vaak dat je tegenvallers moet zien te accepteren. Ik geloof dat het eerder aankomt op adaptatie: de kunst het onvoorziene in te passen in je leven of het leven aan te passen aan het onvoorziene. Als dat een beetje lukt, levert het zelfs bevrediging op. Maar mensenlief, het is een hele toer.

woensdag 16 december 2015

VN verandert, net als de lezer

Vrij Nederland wordt een maandblad. Het is onwezenlijk nieuws. VN vergezelde me al toen ik mijn eerste stukjes in het schoolblad schreef. Het was de journalistieke standaard tijdens mijn studie. Het was de belangrijkste concurrent toen ik later zelf bij een opinieblad ging werken. Een instituut dat zich maar lastig laat omdenken van weekblad tot maandblad. Zelfs voor een redacteur die zijn eigen opinieweekblad HP/De Tijd maandblad zag worden.

Boosdoener is net als bij HP/De Tijd de gekrompen lezersmarkt. Die is vooral gekrompen doordat de concurrerende dagbladen beter werden en de aanvullende werking van opiniebladen aan urgentie verloor. Ooit moest je bij VN of HP zijn voor het fijn geschreven verhaal, de onthullingen en de diepgravende interviews, maar gaandeweg lieten die zich meer en meer ook in de betere dagbladen vinden. Zo werd de opiniepers een luxesegment, en luxe sneuvelt het makkelijkst als er keuzes moeten worden gemaakt.

En die keuzes zijn onvermijdelijk in een nog steeds uitdijend aanbod van nieuwe en oude media. Het aantal uren dat we voor de televisie doorbrengen, groeit nog steeds; ook zitten we langer en langer achter een computer, tablet of smartphone. Als we niet naar het tv-scherm kijken, kijken we wel op het schermpje van de tablet of smartphone. Dan doel ik niet alleen op de zee van verstrooiing en de onuitputtelijke encyclopedie die internet biedt, maar ook op een nieuwe vorm van nieuws. Naast de reguliere journalistiek is in maar een paar jaar tijd een reusachtige privénieuwssector ontstaan, losjes en dynamisch georganiseerd in sociale netwerken, waar de hele dag door berichten, meningen en beelden van vrienden en bekenden worden uitgewisseld: een mix van informatie over ons-soort-mensen die onweerstaanbaar blijkt. Je vraagt je af hoe mensen nog tijd vinden voor de aloude krant, laat staan voor een opinieblad.

Het onwezenlijke van het nieuws over VN schuilt eigenlijk in onszelf. In de slag om de aandacht gunnen we liever extra tijd aan het concrete en nabije dan aan het abstracte en verre: liever aan de nieuwtjes van onze Facebookvrienden dan aan nog meer analyses en beschouwingen. De wereld is zo ingewikkeld dat we niet verlegen zitten om extra uitleggers, maar ons liever oriënteren op de overzichtelijke wereld om ons heen. In die zin wordt elke week VN wel wat veel van het goede. Eens per maand is een beter idee. Hoop ik voor de collega’s van VN én voor lezend Nederland.

zaterdag 12 december 2015

Wie the fuck is Kees?

Met een variatie op Louis van Gaal: ben ik nou zo dom of zijn jullie zo slim? De hele dag door hoor ik om me heen namen noemen die ik in de verste verte niet ken. Om Stapel van te worden, en dan bedoel ik niet Huub, want die ken ik nou toevallig wèl

Vandaag wist mijn echtgenote zeker dat een bepaalde persoon ‘van Lotje getikt’ was. Ik wou geen figuur slaan en vroeg niet door, maar had niet het flauwste vermoeden over wie ze het had – ik kende geen Lotje, zelfs geen Annelotje, Charlotje of Liselotje. En waarom had Lotje in godsnaam iemand getikt? Alsof de duvel ermee speelde, beweerde echtgenote even later dat Joost het mocht weten. Joost kende ik ook al niet. En wat was ‘het’, dat hij mocht weten? En waarom hij wel, maar ik niet? Ergerlijk allemaal.

Nu ik er bij stilstond, waren er wel meer zogenaamde bekenden die iedereen kon duiden behalve ik. Gisteren passeerden nog een brave Hendrik, slome Driek en houten Klaas. De namen zeiden me niks, al werd ik verondersteld er vertrouwd mee te zijn. Misschien waren het wel jongens van Jan de Wit en konden ze praten als Brugman.

Of neem gekke Henkie. Viel eveneens buiten mijn netwerk, maar dat vond ik toevallig best. Hetzelfde gold voor Jan Doedel. Dan had je nog Pietje Precies. Ik kende één Pietje, maar die was precies niet erg precies. Nieuwsgierig Aagje was al net zo dubieus: bestonden er buiten Pluk van de Petteflet eigenlijk wel Aagjes? En Magere Hein. Diens naam viel vaak, maar niemand had hem ooit in het echt gezien. Dat ging ook op voor zijn naamgenoot IJzeren Hein. Een andere mystery guest heette Joepie! Met uitroepteken, want wie zijn naam uitsprak, was altijd blij verrast. Geen idéé wie Joepie! was.

Zou ik bijna nog Dirk vergeten. Een wat volks gezegde wilde dat het vrouwelijk geslachtsdeel op Dirk sloeg. Wat had die dan misdaan? Ik kende slechts één Dirk en dat was een longarts en geen gynaecoloog.

Klaar is Kees, wou ik schrijven, maar daar had je het weer. Waarom moest iedereen het zo nodig weten als Kees klaarkwam? Als slome Driek zover was, alla, daar zou iedereen wel van opkijken, maar Kees? En trouwens: wie the fuck was Kees?

woensdag 9 december 2015

Die topleraar van toen

Ik las ergens het woord ‘geschiedenis’ en een associatie raasde als een pijl door mijn eigen geschiedenis heen om trillend te blijven steken in een gymnasiumklasvan het Thomascollege in Venlo, ergens halverwege de jaren zestig, tijdens een geschiedenisles.

Voor de klas stond een eigenaardige man, lang van snit, dun als een lat, kaal, houterig en uitgerust met een uitzonderlijk hoge stem, een combinatie van kenmerken die hem de niet helemaal logische bijnaam de Mummie had opgeleverd. Iedere andere bonenstaak met een castratenstem had het moeilijk gehad voor een klas vol spotgrage pubers, maar niet de Mummie. Als hij begon aan een historisch exposé, had hij die dertig jongens binnen de kortste keren in zijn ban. In een mum, zogezegd – wellicht kwam die bijnaam daar wel vandaan.

Op een zomerse dag begon hij de les eens met het sluiten van de gordijnen. Tegen de zon, dachten we, maar de Mummie kondigde aan dat hij het over de liefde ging hebben en dat daar een romantische sfeer bij hoorde. Nadat hij ook nog een kaars had aangestoken, begon hij te vertellen over de Romeinse keizers en hun amoureuze avonturen en hoe hartstocht de geschiedenis had beïnvloed, en hij deed dat zo gloedvol dat we aan zijn lippen hingen en het jammer vonden toen de les alweer voorbij was.

Een andere keer nam hij de klas mee naar buiten, waar hij ons in een halve kring om hem heen op een plantsoen groepeerde. Nu wilde hij het over de oude Grieken hebben, en dan leek ‘t hem gepast les te geven zoals dat in het antieke Hellas ook de gewoonte was geweest. Vanachter de ramen van belendende klaslokalen keken andere scholieren en docenten verbaasd naar het klassieke tafereel van de leraar en zijn pupillen in het gras. En wij vergaten onze balorigheid en luisterden naar fantastische verhalen over Zeus, Apollo en Afrodite.

Laatst ontmoette ik een goede vriend uit die tijd, nadien de wijde wereld ingetrokken om pas na een jaar of veertig weer te keren. We waren benieuwder hoe het ons sindsdien was vergaan, dan dat we herinneringen wilden ophalen, maar één figuur uit die jonge jaren moest toch weer even in de schijnwerper: de Mummie. Mijn vriend had aan hem een blijvende fascinatie voor de historie overgehouden, ik een permanente waardering voor goede vertellers. Getweeën stelden we vast dat elke leerling gedurende zijn schooltijd minstens één topleraar zou moeten hebben als de Mummie, de geschiedenisleraar die zelf een stukje geschiedenis was geworden.


zaterdag 5 december 2015

Gracieus gehandicapt

Elfie Tromp. Ik ken haar niet, ze moet schrijfster en theatermaakster zijn. In de VPRO-gids wordt ze geïnterviewd ik blijf aan één woord haken: gracieus. Lang niet meer gelezen, dat woord. Het bevalt me, het roept iets op van aangename chic en savoir vivre. Gracieus komt af van gratie, dat in Van Dale wordt omschreven als ‘bekoorlijke zwier in beweging, houding en manieren’, of ‘aantrekkelijkheid door innerlijk of uiterlijk schoon’. Heerlijk allemaal.

Het woord past ook goed bij Elfie zelf, die bekoorlijk op de foto staat en ook oog heeft voor innerlijk schoon. Ze houdt bijvoorbeeld niet van knorrigheid, maar zoekt liever naar inspiratie, zelfs als het om lelijkheid en narigheid gaat. Daar heeft onze tijd het moeilijk mee, denkt ze. We zijn in de ban van succes en maakbaarheid, ‘maar wat ons niet wordt geleerd is hoe je gracieus omgaat met mislukking of beperking’.

Bekoorlijk beperkt? Gracieus gehandicapt?

Het is even ongebruikelijk als mooi om het in één adem te hebben over gratie en mislukking. De tegenvallers in het leven met zwier te bejegenen, is wel een gedachte om voor warm te lopen. Het zou donkere momenten lichter maken en lasten minder drukkend. Wie bij verlies het hoofd geheven houdt, zal zich beter voelen dan de verliezer die gebukt gaat onder zijn leed of chagrijn.

Maar ja, hoe doe je dat, dansen met de decepties, zwieren met de zwaarte? Het wordt ons niet geleerd, zegt Elfie Tromp, maar ik vraag me af of er wel leraren te vinden zijn voor deze tak van sport. Het gaat in feite over levenskunst, en dat lijkt me een vaardigheid die je met vallen en opstaan moet zien te verwerven en die je niet kunt afhalen bij goeroes of wijsgeren.

Niettemin lacht het me toe, dit idee van gratie in tijden van tegenspoed. Ik denk aan de gratiën van Rubens en Botticelli, godendochters uit de mythologie. Als ik ze opzoek, vind ik hun namen: Aglaja, Euphrosyne en Thalia, die respectievelijk de schoonheid, de vreugde en het geluk symboliseren. Dat zijn wel fijne muzen voor de struikelaars en gebrekkigen onder ons. Dansend de donkere dagen door: ik ga meteen oefenen.