woensdag 28 augustus 2013

Leven in het NU?


Op mijn recente stukje ‘Professor in de napret’* kreeg ik een reactie die me raakte. Ik had gesteld dat we een ongekende bron van energie zouden hebben, als we onze goede herinneringen intensief konden herbeleven, inclusief het geluksgevoel dat ze teweegbrachten. Daarom zou ik me wel willen bijscholen in het nagenieten.

Lezer Stefan schreef dat hij kasten vol mooie herinneringen had en dat hij daarin altijd graag had verwijld. Tot hij twee jaar geleden ernstig gehandicapt was geraakt, waarna hij zich amper meer kon bewegen. Zijn geliefde kon dat niet aan en verliet hem met hun nog jonge kinderen. Hij verloor zijn werk en kon zich ook niet meer uitleven in zijn hobby, het musiceren.

Hij is nu veel alleen met zijn mooie herinneringen; ze geven hem echter geen troost of vrede meer, maar verdriet omdat al dat moois voorgoed voorbij is. “Tegen het leven in de toekomst is leven in het verleden geen remedie,” aldus Stefan. “Slechts volledig leven in het NU is de weg om het leven écht te genieten.”

Met die zinnen trof Stefan me in twee opzichten. Ik schrok ervan, hoe hardvochtig het lot met sommige levens omspringt: bijna alles kwijt, zelfs de troost van zijn goede ervaringen. En ik was meteen geneigd zijn pleidooi voor leven in het NU over te nemen.

Maar al snel kwamen er aarzelingen. Het is een vaak gehoorde stelling dat we het meeste uit het leven halen door ons op het hier en nu te concentreren en niet af te dwalen naar gedachten en oordelen over vroeger of straks. Maar waarom zouden we ons zo beperken? Het leven wordt veel rijker als we de actualiteit optuigen met hoop, associaties, verlangens en fantasie, allemaal vernuftige instrumenten van de geest. Geluk kan zich verdiepen als je het verbindt aan een vroeger topmoment. Iets alledaags kan verlangen naar iets bijzonders oproepen. De verbeelding kan dat bijzondere nog dichterbij halen. En de hoop schept de kans dat het nog waar wordt óók.

Leven in het heden en niet in verleden en toekomst laat ook weinig ruimte voor ambitie, want dat is een onderwerp van de lange termijn. Maar ambitie biedt nou net bij uitstek kans op zelfverwerkelijking. Geen filmer, meubelmaker, chirurg of industrieel haalt de top zonder een plan voor de toekomst en lessen uit vroegere ervaringen. Als de mensheid altijd in het nu was blijven leven, was ze in de fase van de neanderthalers blijven steken.


En als het NU vol manco’s is, zoals bij Stefan het geval lijkt, biedt concentratie op dat gemankeerde heden maar een schraal soelaas. Ik zou me dan toch graag laven aan de mogelijkheid dat het morgen opklaart en de zekerheid van de al vergaarde goede ervaringen. Leven in de lengte. Want weet je wat het is met dat NU: het duurt maar een tel. 

zaterdag 24 augustus 2013

Ik heb een gat in de markt gevonden


Op het grote kruispunt stond iedereen te wachten of zijn verkeerslicht nou onderhand eens op groen zou springen. Zo’n intermezzo waarin, om aanrijdingen met trage overstekers te voorkomen, alle lichten een paar tellen op rood staan. Een kortstondig tableau vivant van ongeduldige chauffeurs, trommelend op hun stuur, truckers die gauw een sjekkie draaien, jonge scooteraars die hun smartphones checken en senioren op e-bikes die hun ziel in lijdzaamheid bezitten.

Vooraan op de zijstraat rechts stond een compact beigekleurig autootje van onbestemde snit, een blikken variant op een vormeloos kostuum van 99 euro uit de textielsuper. Achter het stuur zat een man die perfect matchte met zijn karretje en die keek alsof hij met open ogen zat te slapen. Niet helemaal het type van de advertenties uit glossy mannenbladen, zal ik maar zeggen. Maar daar dacht hij zelf anders over, want op een vrije zaterdag had hij heel secuur een grote sticker op de zijkant van zijn autootje geplakt met de tekst: My other car is a Volvo.

De man dacht kennelijk dat mensen sindsdien heel anders over hem zouden oordelen als ze hem zagen passeren in zijn niemendalletje. Aha, zouden we in onszelf mompelen, deze meneer heeft nu even de occasion van zijn vrouw mee, maar normaliter zoeft hij rond in een Volvo, een prijzige en degelijke auto met een krachtige vormgeving, dus deze meneer heeft geld en verstand en smaak – chapeau!

Maar ik weet zeker dat minstens één fietser op dit bevroren kruispunt iets heel anders dacht. Die vond de zaterdagstickeraar in zijn beige uitverkoopje maar een sukkel, die een merk nodig had om zich groter voor te doen dan hij was. Sterker nog: een sukkel die zich tooide met de suggestie van een merk, zoals de spreekwoordelijke keizer die gehuld ging in naaktheid die hij voor haute couture hield. Zou die man op zijn pak van 99 euro uit de kostuumsuper ook een etiketje hebben genaaid met de kreet: My other suit is Corneliani? Dan heeft hij op de rug van zijn vrouw vast geschreven: But you should see my other wife.


Ik fietste naar huis, snel, want ik zag een gat in de markt gloren. Goedkope T-shirts van topmerken, maar dan niet heus. Hierboven ziet u mijn eerste ontwerp.

woensdag 21 augustus 2013

Verkeerd medicijn: € 2000 verspild


Soms lees je een kras voorbeeld van hoe de kosten van de gezondheidszorg compleet uit de hand lopen. Zo berichtte de Volkskrant over een KNO-arts die voor een paar minuten oren uitspuiten 1066 euro in rekening bracht. En soms maak je zo’n voorbeeld zelf mee.

Ten behoeve van onwillige luchtwegen schreef de longarts me een nieuw onderhoudsantibioticum voor. Tobi Podhaler, een inhalatiemedicijn, net op de markt en peperduur: 2590 euro per kuur van vier weken. De arts schrok zelf ook van de prijs, mopperde wat op de farmaceutische grootverdieners en concludeerde toen: wat moet, dat moet.

Bij de apotheek stond een grote doos met voor vier weken capsules voor me klaar. Meteen nadat ik de eerste dosis via een inhalator tot me had genomen, leek het alsof ik in plaats van méér, juist minder lucht kreeg. Aanvankelijk weet ik dat aan de tropische temperaturen van die dag. Maar de kortademigheid nam de volgende twee dagen niet af; bovendien ontwikkelde zich een akelig, beklemd gevoel op de borst. Toen ik in de bijsluiter las dat deze bijwerkingen vaak tot zeer vaak voorkwamen, waarschuwde ik de longarts, die me zei onmiddellijk met het medicijn te stoppen.

Daar zat ik te kijken met zo’n tweehonderd ongebruikte inhalatiecapsules. De apotheek mocht ze niet terugnemen – een verspilling van meer dan tweeduizend euro. Ik besloot ze terug te sturen naar de fabrikant, Novartis, met een brief waarin ik vertelde wat er gebeurd was en Novartis aanried, gezien de hoge incidentie van ademnood en benauwdheid op de borst en gelet op alle aandacht voor de duurte van de zorg, bij nieuwe patiënten voortaan te beginnen met een beperkt aantal doses van het prijzige medicijn.

Een week later belde Novartis op. Ze snapten mijn redenatie, maar konden niet anders. Ze hadden ze zich nu eenmaal te houden aan regels die vastlegden dat ze een hele kuur van 28 dagen moesten bieden. “Wie heeft die regels bepaald?” wilde ik weten. “Overheden, volgens onze kwaliteitsafdeling.”

Onze kwaliteitsafdeling is de afdeling van Novartis die gaat over kluitjes in het riet. Intussen blijft de afdeling incasso verspilde duizendjes opstrijken.

Ik legde een en ander aan zorgverzekering CZ voor en daar zeiden ze na overleg dat ze de longartsen gingen vragen, Tobi Podhaler voortaan eerst op proef te verstrekken en pas hele kuren voor te schrijven als de patiënt goed op de proef reageerde.


Goed zo, CZ. En Novartis, denk ook eens mee over de betaalbaarheid van de zorg.

zondag 18 augustus 2013

Professor in de napret


‘Morgen weer een dag.’ Zo reageren de optimisten onder ons op een tegenvaller. Jammer dat het mis ging, maar er komt wel weer een herkansing. Het is een bezwering uit naam van de hoop.

Hoop is een mooi goedje, dat zowel moed als troost biedt. Maar waarom laven mensen zich op minne momenten altijd aan verwachtingen en illusies en veel minder aan herinneringen en ervaringen? Je zou ook kunnen zeggen: jammer dat het mis ging, maar gisteren en eergisteren lukte het gelukkig prima. Of: die ontmoeting viel wat tegen, maar wat hadden we het vorige keren naar onze zin. Of: financieel zit het even tegen, maar tot dusver zat het meestal mee.

Om geheimzinnige redenen genieten we niet lang na van geslaagde momenten en perioden. We leven bijvoorbeeld langer naar een vakantie toe dan dat we nagloeien van de Italiaanse zon en de rust van de Toscaanse heuvelen. De sensatie van een maaltijd in een sterrenrestaurant laat zich morgen nog maar moeilijk oproepen. Ook de nasmaak van een intense avond met een vriend of geliefde haalt het niet bij het origineel.

Wat zou het goed zijn als we ons al die bijzondere belevenissen, inclusief de opwinding en het geluksgevoel die ze teweegbrachten, weer scherp voor de geest konden roepen. Daarmee zou een ongekende bron van energie zijn aangeboord, gul en gratis, duurzaam en helend. Welbeschouwd is het heel oneconomisch dat we onze goede ervaringen hapslokwegslikken in plaats van ze aandachtig herkauwend te recyclen.

Ik wil me meteen gaan bijscholen in het nagenieten. Maar ja, waar en hoe doe ik dat? Misschien moet er eerst een faculteit ter bestudering van het achterwaartse geluk worden opgericht, die op den duur een aantal professors in de napret gaat afleveren. Intussen moet ik zelf maar wat gaan oefenen. Eerst een nieuw gezegde instuderen: ‘Gisteren weer een dag’.


donderdag 15 augustus 2013

1315 Dingsheimois en Dingsheimoises


Zomaar ineens, op klaarlichte dag, als bij toverslag, zonder waarschuwing vooraf, zo pardoes spatte een intrigerende plaatsnaam van het scherm. Daar was ik mooi klaar mee, want nu kon ik me natuurlijk op niets anders meer concentreren.

Dingsheim, daar ging het om. Op internet zoefde het woord voorbij. Een Frans dorp onder de rook van Straatsburg, las ik nog. Daar moest ik meer van weten. Als je Peter of Paul heet, vind je het heel normaal dat steden als St. Petersburg en San Paolo je naam voeren. Maar ik had het in geografische zin niet verder gebracht dan Dinxperlo. Dacht ik. Tot het toeval me Dingsheim in de schoot wierp.

Ik wilde er meteen alles, althans van alles, over weten. De plaats bleek een site te voeren met vele fijne finesses. Zo zou het voorvoegsel ‘dings’ afstammen van het woord ‘dunum’, Keltisch voor ‘heuvel’ of zelfs ‘heilige plaats’. Het is maar dat u weet dat deze blogspot niveau vertegenwoordigt.

De 1315 inwoners heten Dingsheimois en Dingsheimoises, wat ook al niet slecht klinkt. Ze beschikken over winkels die ‘alle gemakken van het moderne leven bieden (bakker, schrijfwaren, tijdschriften).’ En trots toont de site foto’s van het gemeentehuis, de lagere school, geraniums, de kerk, het kruispunt en de stortplaats. Het tabblad ‘gemeentelijke projecten’ is nog leeg, en dat is misschien maar goed ook.

Zal ik er eens heenrijden? Dan kan ik, zie ik op internet, ook wel naar Dings Road gaan, te vinden in zowel Connecticut USA als Zuid-Australië. Of naar Dings Lane, in een negorij een eindje boven New York. Vermoedelijk valt het allemaal tegen. Ik kwam ook ooit door het Franse gehucht Les Mathieux – was niks aan.


Misschien toch maar eerst eens naar Dinxperlo. Dat heeft in elk geval één aardige anecdote te bieden: die van het kleinste kerkje van Nederland. De eigenaar van een landgoed te Dinxperlo liet ooit zijn vermogen na aan een neef, op voorwaarde dat die er een kapel zou laten bouwen. Dat deed de neef, maar met tegenzin, want hij maakte zich ervan af met een minikerkje van 6,4 bij 5,5 meter en een torentje van 5 meter. Het werd nooit ingezegend en diende lange tijd als stal voor varkens en geiten. Tegenwoordig exposeren er regionale kunstenaars. Een typisch geval van parels voor de zwijnen werpen, dunkt me. 

zaterdag 10 augustus 2013

De slimste regio ter wereld?


Als het in de media over Eindhoven gaat, kun je er tegenwoordig vergif op innemen dat stad en omstreken worden aangeprezen als ‘de slimste regio ter wereld’. Dat bevalt me wel en niet. Wel omdat ik er woon en dus mooi voor verlicht doorga. En niet omdat de benaming maar zeer ten dele klopt.

De titel werd verleend door een Amerikaanse denktank die vooral onder de indruk raakte van de technologische vernieuwingskracht van de regio-Eindhoven. Daar is ook alle reden toe. Nergens ter wereld worden er zoveel uitvindingen gedaan als hier. De agglomeratie Eindhoven is goed voor bijna de helft van alle Nederlandse uitgaven voor onderzoek en ontwikkelingen. En met onder andere de Technische Universiteit, de High Tech Campus en ASML is hier een ongekende hoeveelheid vernuft samengebald.

Maar het is wel allemaal bètavernuft. Geen kwaad woord over exacte wetenschappen, maar ze hebben natuurlijk niet het monopolie op slimheid. De ware slimmerik is een homo universalis, die behalve in de natuurwetten en de wiskunde ook thuis is in de wijsbegeerte en de kunsten. Hij kent niet alleen zijn Newton en Pythagoras, maar ook zijn Plato en Kierkegaard, en weet die vier speels te verbinden met Leonardo da Vinci, Marcel Proust, Quintin Tarentino en de vier evangelisten.

In de echte slimste regio ter wereld werken nerds aan een superchip, houden filosofen de vinger aan de pols van de tijdgeest, rukken kunstenaars aan vastgeroeste patronen, tonen theater- en filmregisseurs hoe we leven, verdiepen schrijvers zich in hedendaagse drijfveren en verlangens, leven levenskunstenaars ons voor wat vrijheid is en preken de laatste kapelaans over ziel en zin in goddeloze tijden.

Die slimste regio zou te weten komen hoe ze fijnstof moet bestrijden. Hoe ze een architectonische trekpleister kan worden. Wat ze met leeggevallen kantoren aan moet. Hoe ze bewoners kan behoeden voor armoede en eenzaamheid. De slimste regio zou plekken koesteren waar het kalm en contemplatief is en mensen zich komen laven aan het ruisen van de wind en het stille spel van licht en schaduw. De slimste regio zou een krant hebben die lezers fascineerde met gisse verhalen over waar het heen moest met de stad en de streek en de wereld.

Maar die slimste regio zou één enorm nadeel kennen: iedereen zou er willen wonen, zodat het er veel te druk werd.


woensdag 7 augustus 2013

Is het glas halfleeg of halfvol?


In discussies over de verwerking van geestelijke of lichamelijke ongemakken wordt nogal eens naar de fles gegrepen. Daarbij doel ik niet op sluimerend alcoholisme, al komt dat ook voor. Nee, vaak klinkt dan de retorische vraag: is het glas halfleeg of halfvol?

De moraal achter die vraag laat zich raden. Als het leven tegenzit, kun je treuren over je verlies, maar je kunt ook blij zijn met wat je allemaal nog rest – drie keer raden wie zich het prettigst voelt. Ik word altijd een beetje kriegel van dat lesje. Allicht heeft een optimist het gemakkelijker dan een pessimist. Maar het is zo’n onnozele gedachte dat optimisme met een vingerknip op te roepen zou zijn. Bovendien schuilt er de suggestie achter dat de pessimist zijn ongeluk aan zichzelf te wijten heeft. Had-ie maar optimistischer moeten denken. Dat is minder onnozel, eerder malicieus.

Ik denk dat er pas ruimte ontstaat voor echte berusting, wanneer gevoelens van rouw en protest het volle pond hebben gehad. Acceptatie laat zich niet forceren, maar moet groeien op een bedje van vloeken en tranen en de scherven van het leven. Wie een narigheid heeft opgelopen waardoor hij moeilijk kan bewegen of chronisch pijn lijdt of korter zal leven, heeft het volste recht op verdriet en chagrijn. Het geeft geen pas, zo iemand het wenkend perspectief van de blije eikel voor te houden.

Het is eigenlijk verwonderlijk dat er niet méér wordt gescholden en gehuild in het openbaar. Zo veel mensen lopen deuken en schrammen op in hun bestaan, verwerken hun pijn in stilte en schuifelen maar weer manmoedig verder, met kruk, rollator of zuurstoffles, met ziekenhuispasje, thuishulp en PGB, met een pilletje voor dit en een poeder voor dat en een glaasje dat nu eens halfvol is en dan weer halfleeg.

Ik vul nog eens bij en toost op de gebutsten, gekrasten en gekrukten. Ad fundum!

zaterdag 3 augustus 2013

Nou en? So what?


Zou het kloppen, vraag ik me nu al een poosje af. Zou het kloppen dat de meeste problemen verdwijnen als je ze pareert met een schouderophalend ‘nou en?’

Die stelling komt uit het boek Hoe erger hoe beter van psychotherapeut Jeffrey Wijnberg, dat besproken werd in de Volkskrant. Niets is vanzelfsprekend, vindt Wijnberg. “Waarom zou je in balans moeten zijn? Wat geeft het als je niet op de gulden middenweg zit? De Wijnbergse interventie: Tien keer ‘nou en’ zeggen en van de meeste problemen blijft niets over.”

Het is een benadering die ik ook al eens ben tegengekomen bij Amerikaanse zielenvorsers: roep bij een tegenslag ‘so what’ en je zult zien dat je pech slinkt. Raak je je baan kwijt, dan is dat hét moment om nieuwe kansen te herkennen. Een slechte prestatie geleverd? De volgende keer maak je het goed. Onverwachte rekening? Er zijn ergere zaken.

De jonge Britse filosoof Jules Evans zegt op de site filosofie.nl dat de ‘so what’-methode ten diepste teruggrijpt naar de oude Stoïcijnen, die stelden dat je je niet moet opwinden over wat je overkomt. Het is een vorm van onthechting die ook boeddhisten zoeken, aldus Evans. De vraag so what? is volgens hem een zeer bruikbare techniek om onze emoties te beheersen.

Dat gezichtspunt heeft wel iets aantrekkelijks – zo raak je immers niet gauw van je stuk –, maar is me toch te oppervlakkig. Wie alles maar relativeert, vindt niets van groot belang, en dat is een levenshouding die weinig vreugde en intensiteit oplevert. Het leven biedt zoveel om opgetogen van te raken. De hele geschiedenis door zijn kunstenaars en geleerden in de ban geraakt van onderwerpen als liefde, schoonheid, natuur en mysterie. Als zij voortdurend ‘nou en’ hadden gezegd, dan had de wereld vele kunsthistorische en wetenschappelijke schatten gemist.

Het komt er denkelijk op aan, het leven voluit te omarmen waar het zich van een fijne kant laat zien en los te kunnen laten zodra iets onthoudbaar wordt. Je kunt ook pas iets loslaten als je het vast hebt gehad, pas onthechten als je gehecht bent geweest. Ofwel: ‘nou en?’ komt waarschijnlijk voort uit ‘nou en of!’