“Ga jij nog naar de wintersport?” Zo’n vraag kun je
krijgen als je zit opgescheept met een onzichtbare kwaal of onopvallende
handicap die sportief vermaak uitsluit. En als je een en ander dan uitlegt,
hoor je steevast: “Je ziet er nog goed uit.” Van buiten wel, denk je dan, maar
dat zeg je niet, want je wilt het de ander niet lastig maken.
Zo zijn er waarschijnlijk horden mensen die leven met een
fikse beperking zonder dat de buitenwacht het in de gaten heeft. En hoewel we
doorgaans maar al te graag voor voller worden aangezien dan we zijn, kan dat ook
wel eens vervelend uitpakken. Bijvoorbeeld wanneer je in de volle trein moet
vragen om een zitplaats omdat je niet lang kunt staan en mensen dan ongelovig
reageren.
Maar meestal vind ik het een hele troost dat heel wat
mensen kampen met een stille fysieke belemmering of kras op de ziel. Op een
drukke plek zoals een groot spoorwegstation mag ik daar graag over fantaseren.
Die man in dat rode jack dicht ik een autistische stoornis toe, die hem veel
problemen op zijn werk bezorgt. Dat mooie meisje is geobsedeerd door het idee
dat iedereen haar aartslelijk vindt. De dame met designparaplu heeft broze
botten. Een pensionado op een bankje wordt geplaagd door longfalen. En die
gehaaste figuur met zijn kale hoofd hoort de hele dag nare stemmen. Allemaal
hebben ze wel wat, net als wij.
Er zijn ook mensen die vederlicht door het leven walsen
en nooit een serieus probleem oplopen, maar zij lijken me in de minderheid. Ik
weet ook niet of ik jaloers op zulke mazzelaars moet zijn. Hoe gelukkig is
iemand die niet goed weet wat pech is? Pechloosheid is voor zo’n persoon de
normaliteit. Misschien geldt het omgekeerde ook: wie vaak pech heeft, kan daar
beter mee uit de voeten dan iemand die dat maar zelden overkomt.
Het draait uiteindelijk allemaal om balans. Wat is een
berg zonder dal, het mannelijke zonder het vrouwelijke, de engel zonder de
duivel? Het gewone en het afwijkende: ze kunnen maar het beste een tandem
vormen.