Of het lukt, is
natuurlijk de vraag, maar ik zou wel eens een stukje willen schrijven waar de
stukken vanaf vliegen.
Ik zit voor het
beeldscherm op een wereldprobleem te broeden, en ineens blijf ik aan het woord
‘stuk’ haken. Vier letters slechts, maar een veelvoud aan betekenissen.
Als journalist
denk je bij ‘een stuk’ of ‘stukje’ natuurlijk allereerst aan een artikel, ooit
geschreven of nog in de pen. Stukken hebben gemeen dat ze vaak vooraf onhaalbaar
en achteraf onherhaalbaar lijken. Toch blijken het uiteindelijk soms stukken en
stukjes van niks.
Mannen denken
bij ‘stuk’ al gauw aan een adembenemende vrouw, weggelopen uit een zwoele film
met sportwagens, stranden en schemerige cocktailbars. Al realiseer ik me dat ik
de term in die zin niet zo vaak meer bezig. Of dat komt doordat het aantal
adembenemende vrouwen afneemt, valt te betwijfelen – het zal wel vrouwvriendelijke
correctheid zijn.
Een andere
krachtige betekenis krijgt het woord als we ergens stuk van zijn. Een
gebeurtenis heeft ons dermate overrompeld dat we als het ware van schrik uiteen
zijn gevallen. Daar liggen we dan, in gruzelementen, een porseleinkast na het
bezoek van een olifant. Helemaal het tegenovergestelde van een vent of vrouw
uit één stuk: die zijn niet van hun stuk te krijgen.
Toneelspelers
voeren stukken op, schakers breken er hun brein mee, postbodes bezorgen ze, slordige
rijders maken ze, drinkers hebben er één in hun kraag en wie populair is, kan
het niet meer. Als we iemand niet lusten, noemen we hem een vuil stuk vreten. De
zekeren van hun zaak houden voet bij stuk. De geleerde onderzoekt een
vraagstuk, de prelaat een geloofsstuk. Een rechter buigt zich over
processtukken. De kunstjesflikker krijgt lik op stuk. En als ze er in Twente
niet mee zitten, zeggen ze: “Stuk mien niks.”
Dat stukje uit
de aanhef houdt u nog van me tegoed.