Al achttien jaar heb ik geen hond meer, maar nog steeds
kan ik zwakke knieën krijgen als ik een fijn exemplaar tegenkom.
Vandaag zag ik een geinig hondje in een park, een dartel
dier dat duidelijk zin had in het leven en af en toe met vier poten tegelijk de
lucht in sprong. Het werd uitgelaten door een vrouw die mijn belangstelling
uitlegde als sjansen en een ongeïnteresseerde blik terugzond. Ik kon moeilijk
gaan uitleggen dat ik meer aardigheid had in haar hondje dan in haar zelf en
keek maar weer voor me uit. Zoals zo vaak besloop me een lichte weemoed, een zoet
heimwee naar mijn jaren met een hond, waarvan ik wist dat het snel weer door de
rede zou worden overstemd, want heus, om allerlei praktische redenen wil ik
geen hond meer.
Maar toch. De band tussen een hond en zijn baasje is een
verbond dat zijn gelijke niet kent. Alleen al die begroetingen als je maar even
weg was geweest: nooit ben ik blijer onthaald dan door mijn honden. Ik maak de
herinnering niet mooier als ik me voor de geest haal hoe innig tevreden ik kon
zijn als ik met een hond door het bos en over de heide wandelde. Zodra ik een
stok pakte, stierf hij zowat van geluk. Hij mocht apporteren! En als hij dan
terug kwam draven, de stok stevig tussen de tanden, de oren wapperend langs
zijn trotse kop, dan losten zich voor mij subiet alle puzzels van het bestaan
op.
De eerste heette Boris, de tweede Zip, allebei Grote
Münsterlanders, reu en teef, de één vooral stoer, de ander vooral lief, beiden
zwart-wit en langharig. Als jachthonden voelden ze zich in het vrije veld het
meest in hun element, de neus in de lucht of tussen de struiken, op zoek naar
een spoor. Maar ik zie ook nog voor me hoe ze uitzinnig rondholden over een
Zeeuws strand, verbluft over de eindeloosheid, struikelend over hun eigen
poten.
Grote Münsterlander kom ik gelukkig zelden tegen, want
daar krijg ik het te kwaad van. Andere fijne honden trouwens ook niet zo vaak.
Meestal kruisen misbaksels mijn pad: vechthonden, platkoppen, schootkwijlers, slome
breiwerkjes. Ik zie hun baasje of vrouwtje - het hondenwereldje is wat
archaïsch –ernaast sjokken met een plastic zakje in de vrije hand, wat een heel
treurig gezicht oplevert. Of ik passeer een omheind hondenuitlaatgebied waar
een paar eigenaren hun keffers uit elkaar proberen te houden. Hierrr! Hierrr
zeg ik!
Mij niet gezien.
Niet meer. Maar wat vond ik het geweldig, toen.