Wie is dit? Uit het plafond van het overdekte winkelcentrum dwarrelen
muzieknoten die ik niet meteen kan thuisbrengen en toch herken. De melodie gaat
steeds weer kopje onder in het geroezemoes van het publiek, maar ik wil weten
wat ik hoor en spits de oren. Ineens dringt het tot me door. La Kaas. Mijn voormalige Sirene uit
Parijs.
Het was een dwaas verhaal. Jaren geleden liep ik op zoek
naar een CD een platenzaak in. Ze draaiden er een chanson van een Française met
een zwoele stem waar ik reddeloos voor viel. Die bleek toe te behoren aan een
vrouw die er op de hoes net zo uitzag als haar stem klonk. Patricia Kaas. Nooit
van gehoord. In Frankrijk een vedette en in heel wat landen een rijzende ster,
maar in Nederland nog amper bekend. Ik kocht de CD, zette die bij thuiskomst
meteen op en was verkocht. Ze zong l’Heure
du Jazz, ze zong Mademoiselle Chante
le Blues, ze zong me de oren van de kop. Het was liefde op het eerste
gehoor.
In de weken na de aankoop moest ik la Kaas steeds weer horen
en daarbij naar haar foto staren, naar die mengeling van melancholie en glamour
– ik meen me te herinneren dat ik er zelfs een keertje bij zuchtte. Ik had mijn
Sirene gevonden, of zij mij, dat kon ook. In een opwelling belde ik haar
platenmaatschappij. Dat ik een verhaal over Patricia Kaas wilde maken, of er
een ontmoeting in zat. Een interview? preciseerde een voorlichtster. Ik aarzelde.
Vragen had ik eigenlijk niet, het was eerder zo dat zij me naar zich toe zoog. Een
interview? herhaalde de voorlichtster. Zoiets, mompelde ik, een Sirene
interview je niet, ze roept je en je komt. Regelen we, zei de voorlichtster.
Zo reed ik op een voorjaarsdag in 1993 naar Parijs, eerst
langs sintelbergen en smogfabrieken, dan door een stil landschap met lage
heuvels, met uit de autospeakers mijn Sirene. Uren later verscheen ze ineens in
de lobby van een Parijs hotel voor een interviewmarathon met een reeks internationale
journalisten. Klein, tenger, leren broek, slobbertrui, blond haar, afwezige
blik. Niet precies een muze zoals ik me die voorstelde, geen fatale godin van
de verleiding. Op haar rechterwang zat gewoon een bubbeltje. Ook al zowat. Muzen
kennen geen bubbeltjes.
Het gesprekje laat zich kort samenvatten als alleraardigst. Na
afloop was ik weer helemaal de oude.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten