In Frankrijk zorgt een nieuw museum voor een flinke
discussie. Het gaat om de Fondation Louis Vuitton, een particulier museum voor
de collectie moderne kunst van de naamgever, een kapitaal modehuis. De topman
van dat concern, Bernard Arnault, zou goed zijn voor 21 miljard euro. Een
vermogen waaruit je een heel aardig museum kunt financieren.
Dat museum is net geopend en het is meteen spraakmakend.
Dat was ook de bedoeling toen Arnault sterarchitect Paul Gehry inhuurde. Gehry
had furore gemaakt met het Guggenheimmuseum dat hij in Bilbao neerzette en
waarmee hij die stad ineens een enorme trekpleister bezorgde. Zo’n gebouw wilde
de Vuittonbaas óók wel. En hij kreeg inderdaad een spektakelstuk. Het 143
miljoen dollar kostende gebouw rijst als een schip met wapperende zeilen van
glas op uit het Bois de Boulogne. Een ijsberg, wordt het ook wel genoemd. Of
een voorwereldlijk beest.
De reacties waren verdeeld, begrijp ik uit de Volkskrant. Vanity Fair toonde zich enthousiast en noemde Gehry’s creatie ‘gespierd
en delicaat, nuttig en fantastisch, het huwelijk ven culturele ambitie en
private ondernemingsgeest. Het resultaat is een triomf.’ Maar The Guardian schamperde dat de
functionaliteit het verliest van de vormgeving en dat het project overdaad en
geldsmijterij uitstraalt. En een Frans architectuurblad sabelde het museum neer als irrationeel, symbolisch voor een tijdperk van excessen en ‘een ode aan de zelfgenoegzaamheid
van een merk’.
Het gesmaal over de rijkdom van Arnault c.q. Louis
Vuitton is wat vreemd. Zulke gefortuneerde bouwheren staan in een traditie van edelen
en kerkvorsten die zowel over kapitaal als over smaak beschikten en hun geld
uitgaven aan paleizen en kathedralen die eeuwen na oplevering nog steeds
drommen verrukte bezoekers trekken.
Of de kritiek op de architectuur hout snijdt, weet ik
niet, want ik heb de Fondation nog niet bezocht. Maar op voorhand valt vast te
stellen dat Parijs, of Frankrijk, of n’importe
welk land, méér heeft aan een excentriek gebouw dan aan inwisselbare betonnen dozen
zoals die nog elke dag overal ter wereld in een vloek en een zucht worden
neergekwakt door geestloze architecten en geeuwende stadsplanners. Waarom maken
culturele beschouwers zich zo kwaad over buitenissige bouwprojecten die tenminste
van durf en verbeelding getuigen, en zwijgen zij als precaire stedelijke
plekken worden verknald door het zoveelste vertoon van middelmatigheid of
banaliteit? Lef verdient allereerst lof. En dat geldt niet alleen in de
architectuur.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten