maandag 8 oktober 2012

Altijd maar die honger naar ginder


 
De eerste keer dat ik hem zag optreden, achttien jaar geleden, had hij alleen nog maar een demobandje, zo’n cassette met een handvol liedjes. Hij speelde in de pauze van een dichtersavond en ik vond hem sterk, met zijn bluesy songs over fatale vrouwen en sinistere kroegen en dolende spoken in het duister van de nacht. Een jaar later kwam zijn eerste CD uit. “Zelfs voor Alex Roeka wil de zon weleens doorbreken,” schreef ik toen. “Als dat maar goed gaat.”

Het ging goed, kan ik melden nu de post me zijn nieuwste CD brengt. “Hier is er weer eentje,” meldt hij droog op een begeleidend kaartje. Nummer negen alweer, de Negende van Roeka zogezegd, maar de echte titel is Gegroefd. De begeleidende fotografie voegt de daad bij het woord: zijn verweerde kop is zo genadeloos uitgelicht dat alle plooien en kerven wel lijken uitgebeiteld. 

Aan een bespreking waag ik me niet – ik ben geen muziekkenner en bovendien bevooroordeeld, want ergens tussen zijn debuut en de Negende zijn we bevriend geraakt. Nee, ik wil alleen even aanstippen dat het mooi is wanneer iemand die compromisloos voor zijn diepste intuïties kiest, als het ware gelijk krijgt van het leven.

Je zult ze de kost moeten geven, al die dromers die iets moois & waarachtigs van hun leven hadden willen maken, maar onderweg strandden op allerlei jamaars en jammers. Al die kleine schilders en ongelezen dichters en cafépianisten die op een gereputeerde galerie/uitgeverij/concertzaal hadden gehoopt en genoegen moesten nemen met de troostprijs van roem in eigen kring: het is een dapper, maar ook een beetje tragisch gezelschap. Daarom is het goed als iemand uit de marges weet te breken, het tot professional brengt en zijn aspiraties en talent beloond vindt met een flink publiek. En in Roeka’s geval ook nog een reeks platen, een boek met liedteksten, een Annie M.G. Schmidtprijs en een Edison. Dat hij zelf de kleine zalen wel eens zou willen inruilen voor een uitverkocht Paradiso, doet daar niets aan af. 

Alex Roeka vond zijn muzikale draai pas laat. Na een studie psychologie en enkele lange zeereizen begon hij Nederlandstalige liedjes te schrijven en werd de muziek gaandeweg zijn vaste werkterrein. Zijn luisterliedjes van het begin werden op den duur steviger en ruiger, maar zijn thematiek bleef in wezen onveranderd: het onbestemde verlangen, de wenkende vertes, het heen en weer van teleurstelling en hoop, het woelen en gloeien, het dwalen tussen liefde en eenzaamheid. Heftig maar kitschvrij.

Op Gegroefd zingt hij: ‘Er kruipt iets door mijn bloed / Dat niet kan aarden / Dat verdwijnen moet / Naar achter de wegen ginder / Naar gewoon weer alleen / Het is daar niet veel anders ginder / Maar toch moet ik erheen.’

Altijd maar die honger naar ginder. Het is romantiek in zijn kern. Houen zo, zou ik zeggen als het niet overbodig was: hij kan niet anders.