De eerste keer dat ik hem zag optreden, achttien jaar
geleden, had hij alleen nog maar een demobandje, zo’n cassette met een handvol
liedjes. Hij speelde in de pauze van een dichtersavond en ik vond hem sterk,
met zijn bluesy songs over fatale vrouwen en sinistere kroegen en dolende
spoken in het duister van de nacht. Een jaar later kwam zijn eerste CD uit.
“Zelfs voor Alex Roeka wil de zon weleens doorbreken,” schreef ik toen. “Als
dat maar goed gaat.”
Het ging goed, kan ik melden nu de post me zijn nieuwste
CD brengt. “Hier is er weer eentje,” meldt hij droog op een begeleidend
kaartje. Nummer negen alweer, de Negende van Roeka zogezegd, maar de echte
titel is Gegroefd. De begeleidende
fotografie voegt de daad bij het woord: zijn verweerde kop is zo genadeloos
uitgelicht dat alle plooien en kerven wel lijken uitgebeiteld.
Aan een bespreking waag ik me niet – ik ben geen
muziekkenner en bovendien bevooroordeeld, want ergens tussen zijn debuut en de
Negende zijn we bevriend geraakt. Nee, ik wil alleen even aanstippen dat het
mooi is wanneer iemand die compromisloos voor zijn diepste intuïties kiest, als
het ware gelijk krijgt van het leven.
Je zult ze de kost moeten geven, al die dromers die iets
moois & waarachtigs van hun leven hadden willen maken, maar onderweg
strandden op allerlei jamaars en jammers. Al die kleine schilders en ongelezen
dichters en cafépianisten die op een gereputeerde
galerie/uitgeverij/concertzaal hadden gehoopt en genoegen moesten nemen met de
troostprijs van roem in eigen kring: het is een dapper, maar ook een beetje tragisch
gezelschap. Daarom is het goed als iemand uit de marges weet te breken, het tot
professional brengt en zijn aspiraties en talent beloond vindt met een flink publiek.
En in Roeka’s geval ook nog een reeks platen, een boek met liedteksten, een
Annie M.G. Schmidtprijs en een Edison. Dat hij zelf de kleine zalen wel eens
zou willen inruilen voor een uitverkocht Paradiso, doet daar niets aan af.
Alex Roeka vond zijn
muzikale draai pas laat. Na een studie psychologie en enkele lange zeereizen
begon hij Nederlandstalige liedjes te schrijven en werd de muziek gaandeweg
zijn vaste werkterrein. Zijn luisterliedjes van het begin werden op den duur
steviger en ruiger, maar zijn thematiek bleef in wezen onveranderd: het
onbestemde verlangen, de wenkende vertes, het heen en weer van teleurstelling
en hoop, het woelen en gloeien, het dwalen tussen liefde en eenzaamheid. Heftig
maar kitschvrij.
Op Gegroefd
zingt hij: ‘Er kruipt iets door mijn bloed / Dat niet kan aarden / Dat
verdwijnen moet / Naar achter de wegen ginder / Naar gewoon weer alleen / Het
is daar niet veel anders ginder / Maar toch moet ik erheen.’
Altijd maar die honger naar ginder. Het is romantiek in
zijn kern. Houen zo, zou ik zeggen als het niet overbodig was: hij kan niet
anders.