Er valt
iets te zeggen voor het standpunt dat Frankrijk een heerlijk land is
uitgezonderd het jammere feit dat er zovele Fransen wonen. Maar nog tragischer
is dat er zovele Nederlanders komen.
Môgge buurman, zeker laat geworden vannacht?
De
locatie was idyllisch: een belommerde kampeerplaats aan een bergrivier die zich
loom door een warm Frans Eden
slingerde. Maar de helft van de campingbevolking was Hollands en praatgraag, en
dat is een combinatie die het in Eden niet echt goed doet.
Al
leverde het wel enig inzicht op in campinglinguïstiek.
Of
buurman maar ’s lekker ging douchen. / Zo, dat friste zeker lekker op. / Dus
buurman ging maar ’s boodschappen doen, ja dat moest ook gebeuren. / Nounou,
dorst zeker, dat kreeg je wel van dit weer, trouwens in de super van het dorp
was het bier stukken goedkoper, net als knakworst, al namen zij die altijd mee uit Holland, op een
stel blikken scheelde dat toch gauw een tientje. / Ging buurman maar ’s lekker
zwemmen? / Zo, dat friste zeker lekker op. / Dat ging er wel in hè, zo’n
biertje, en zeker met zulk weer, nou van hun mocht het wel een graadje minder,
poehpoeh. / Dus buurman ging een ommetje maken? O, je kon hier leuk wandelen,
hoor, als je tenminste oppaste voor slangen. / Jaja, van dat lopen werd je moe,
zelf kwamen ze niet verder dan de douche, je had maar eens per jaar vakantie,
zeiden ze altijd tegen elkaar.
Het
wende, na verloop van tijd. Het stak zelfs aan. Want na de zevende dag hoorde buurman zich tot zijn schrik zelf zeggen:
“Zo, druk met de was?” Waarop overbuurvrouw zei: “Ik zeg maar zo: dan waardeer
je de wasmachine thuis extra.” Toen trok buurman zich in paniek terug op een
stil plekje achter zijn tent, en daar kwam hij pas vandaan toen alle
medelanders op één oor lagen.
“Môgge
buurman, zeker laat geworden vannacht?” schalde het de volgende ochtend door
Eden, Frankrijk.
Even
later kwam er een plek vrij aan het water, een droomplek, naast kampeerders die
geen behoefte hadden aan contact. En toen werd de oplossing duidelijk: kunnen
we volgend jaar met vakantie in godsnaam allemaal onze mond houden tegen
elkaar?”
Deze column schreef ik 17 augustus 1990 in een van
de laatste nummers van weekblad De Tijd. Sommige onderwerpen blijven altijd
actueel.