Het is elke ochtend hetzelfde tafereel. Ik zet koffie,
kijk door het keukenraam naar buiten en zie onze merel rond het tuinpad
scharrelen. Dat is de plek waar we broodkruimels strooien, en dat weet hij,
onze merel. Ik schrijf ‘onze’, omdat hij dagelijks komt buurten. Er komen wel
meer merels langs, maar de onze is herkenbaar doordat zijn verenpak witte vlekken
vertoont.
Die vlekken roepen vragen op, want hoe komt hij daaraan?
Verf is het niet, de afwijking moet in zijn genen zitten. Een logische
verklaring zou zijn dat zijn vader of moeder het met een ekster heeft gedaan.
Vrijen vogels eigenlijk wel met andere soorten? Het lijkt van niet, want dan
zouden er ook wel roodgorsjes, pimpelmussen en kraaivalken bestaan. (De
gierzwaluw leidt in dit verband tot misverstanden.) Maar als vogelseks zich tot
de eigen soort beperkt, zijn vogels dan xenofoob? Verklaart dat waarom de PVV
een vogel in zijn vaandel voert?
Voordat we Witte Veder leerden kennen, hadden we nog zo’n
vaste gast: een manke merel met maar één werkzame poot. Die kwam ook elke dag
aandoenlijk broodkorrels pikken. Het ritueel leerde dat vogels, althans merels,
zich liefst in hun eigen gebied ophouden. Als je vliegen kunt, zou ik zeggen,
waarom ontbijt je dan niet vandaag in Eindhoven, morgen in Zaltbommel en
overmorgen in Lopik? Nee, elke dag ontbijt bij Dings.
Zoals de manke merel op een dag verdween, zo zal ook de zwartwitte
merel ooit absent zijn omdat zijn leven erop zit. Weer zoiets: waar blijven
vogels als ze dood gaan? Volgens Vogelbescherming wonen er minstens 27 miljoen
vogels in ons land. Als die gemiddeld tien jaar leven, overlijden er jaarlijks
2,7 miljoen (sneuvelende jonkies niet meegerekend). Hoe is het dan mogelijk dat
we slechts een doodenkele keer een vogelkreng zien? Dat kan meer één ding
betekenen: dode vogels gaan rechtstreeks naar de hemel.