Voor Ons Soort Mensen
breken moeilijke dagen aan. Ik hoef maar één woord te noemen en de ware OSM’er
trekt wit weg: carnaval.
Bij De Wereld Draait Door viel dezer dagen weer eens te beleven hoe de
cultureel-correcte gemeente tegen carnaval aankijkt. Het gebeurde in het kader
van een wedstrijdje over de carnavalshit van het jaar, georganiseerd door Giel
Beelen. ‘Om in de stemming’ te komen toonde Matthijs van Nieuwkerk enkele
vreselijke clips met onder anderen Ria – preitjes
op mijn dijtjes – Valk en Frans Bauer in een bubbelbad. Daarop volgden een
paar acts met lol van de onderste plank. Prem Radhakishu lag proestend onder
tafel, Jan Mulder aarzelde tussen afgrijzen en meeklappen, Van Nieuwkerk
zat maar te grinniken en zo werd toegewerkt naar de onvermijdelijke polonaise
met confetti.
Wat een schijnvertoning.
Alsof carnaval een jaarlijkse eruptie is van blatend onbenul en wansmaak,
aangelengd met lauw bier. En alsof ze aan de stamtafel van DWDD ook maar enig
verstand van dit onderwerp hebben.
Slecht begrepen imitatie
Het carnaval zoals dat
meestal op televisie wordt vertoond is een slecht begrepen imitatie van het
volksfeest dat zuidelijk Nederland elk jaar aan de vooravond van de vastentijd
in zijn ban krijgt. Een katholieke traditie met een aantrekkingskracht die de ontkerkelijking
met gemak overleefde.
Ik vier het niet meer
actief mee, maar vind het elke keer weer fascinerend om te zien hoe de straten
vol raken met kleur en klank en drommen dansende, zingende, lachende mensen. In
optochten steekt men de draak met ernst, bombarie en gezag. In de cafés
vermaakt men elkaar met schertsverhalen, slaan automonteurs notarissen op de
schouders en blaast een eenling met een tuba een weemoedige deun. Op een
straathoek verdiepen twee onbekenden zich in een eindeloze kus.
Vamp en boef
Carnaval is ook een groot
spel. Men vermomt en schminkt zich tot boer, vamp, spook of paradijsvogel. De
burgemeester draagt een kiel en zijn stad een koldernaam. De rol van God wordt
vervuld door Bacchus. Het abnormale is tijdelijk de norm, het ongehoorde hoe
het hoort. Carnaval is het uur van de dwaas. Hoe grotesker en burlesker, hoe
luider het gejuich.
Hoewel carnaval speelt
met de waarheid, zoekt het ook naar oprechtheid. Op deze dagen is er ruim baan
voor sentimenten die gewoonlijk getemperd blijven en mag men zich naar hartenlust
dompelen in chauvinisme, romantiek, nostalgie of pathetiek. Ik herinner me de
collectieve weemoed op een dinsdagnacht in Venlo toen de kroegen gingen sluiten
en een trompet een Vastenavondblues inzette en heel de straat met een snik in
de stem zong: ‘Het is gedaan, het is gedaan, we moeten nu naar huis toe gaan.
Wat een leed, och wat een leed, het is weer gedaan.’