Voor de hoeveelste keer zat ik nu in de wachtkamer van de
uroloog? De eerste keer was halverwege 2011 en was meteen de ergste. Puncties lieten
geen twijfel meer: helaas, prostaatkanker. De tweede keer was ook raak: helaas,
uitzaaiingen.
Sindsdien kwam ik er elk half jaar. Meestal waren er goede
berichten. De hormoonbehandeling die de verdwaalde foute cellen koest moest
houden, bleek aan te slaan Ik had even geen omkijken naar de kanker. Tot de
volgende controle. Zo ging het tot dusver telkens.
Nu was het weer zover en zat ik opnieuw te wachten op het verse
cijfer van mijn PSA, het stofje dat tumoractiviteit verraadt. Gewoonlijk zaten
er andere patiƫnten om me heen, starend naar het plafond, alsof dat antwoorden
had op hun bange vragen, of werktuigelijk bladerend door tijdschriften vol
onderwerpen die er niet toe deden. Maar nu was ik de enige in de wachtkamer,
alleen met de vragen die door mijn hoofd spookten: als nou eens dit en stel nou
dat en wat als zus en hoe dan zo?
Na een poos riep de uroloog me binnen. De PSA was mooi laag.
Weliswaar hoger dan de vorige keer, maar niet verontrustend. “Ik zie u over
vier, vijf maanden terug.” Even later stond ik weer buiten – de uroloog was een
man van het scalpel, niet van het gesprek, dat was al vaker gebleken. Ik
probeerde me gerust te voelen. Een hogere PSA, verdomme! Ja, maar nog steeds
‘mooi laag! Ja, maar toenemende activiteit! Ja, maar niet verontrustend! Zo
pingpongden de jamaars over en weer, tot ik het welletjes vond en mezelf inpeperde
dat ik in elk geval tot de winter vakantie van de kanker had.
Terug thuis vond ik een paarse enveloppe op de deurmat. Of
ik mee wilde doen aan een bevolkingsonderzoek naar darmkanker. Daardoor, meldde
de toelichting, kon darmkanker worden voorkomen, of op tijd ontdekt en
behandeld; dat zou zo’n 1400 sterfgevallen per jaar kunnen schelen. Bravo,
dacht ik, maar ik had er even geen oren naar.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten