Vorige week rond deze tijd kwam
het beslissende telefoontje: mijn schoonmoeder was net overleden. En nu ligt ze,
na jaren weer herenigd met haar man, six
feet under op het kerkhof van Mill en St. Hubert.
Er was een mooie eredienst in
een gemoedelijke dorpskerk, geleid door een dito pastoor. Er was een nazit in de
schuur van een plaatselijk kasteeltje, waar met de broodjes de herinneringen
rondgingen, aangevuld met de wetenswaardigheden van familieleden en kennissen
die elkaar niet elke dag treffen. Weer thuis hieven we ’s avonds nog maar eens
het glas op Greetje en praatten nog lang na over de laatste dag en de laatste
weken en de laatste jaren en het lange leven dat eraan vooraf was gegaan.
En nu is er alweer een etmaal
verstreken en reizen haar nabestaanden verder door het leven, terwijl schoonmama
aan haar reis door de eeuwigheid is begonnen. Ik schrijf dit op alsof ik goed
weet waarover ik het heb, maar dat weet ik niet goed, want die eeuwigheid is me
een maatje te groot, ze gaat zowel het begrip als de verbeelding te boven. Die
eeuwen der eeuwen laat ik maar aan de gelovigen en de filosofen – ik heb aan
alledag mijn handen al vol.
In de kerk schoof onze
kleindochter bij ons aan in de bank. Het was haar eerste uitvaart. Ze vond het ‘zielig,
maar ook weer niet héél zielig’, en zo was het. Het volgende kleinkind, al
bijna klaar, was in de buik van mijn dochter meegekomen. Zo volgden de
generaties elkaar op. De dochter die afscheid nam van haar moeder zat met haar
arm om haar kleinkind dat dag kwam zeggen tegen OmaOma.
Het leven is een voortdurend
komen en gaan. Dat noteer ik ook alweer met losse pols – terwijl het komen al
net zo onbevattelijk is als het gaan. Ongrijpbaar. Mysterieus. Maar al dat heen
en weer en eb en vloed en leven en dood is toch vooral ook fascinerend.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten