(De kerstnummers van HP/De Tijd kennen een mooie rubriek, Hemelpost, die bestaat uit brieven aan prominente
overledenen. Een jaar geleden, 16 juli 2015, stierf mijn vriend en collega Jan
Stassen. Hoewel ik mijn twijfels heb over de bezorging, stuur ik Jan een Hemelpost.)
Ik heb het
woord ‘bovenstebeste’ nog niet opgeschreven of er rijst al een vraag op: ben je
eigenlijk wel ‘boven’? De doden zijn niet meer onder ons, maar zijn ze daarom
automatisch boven? Ik zou het wel een prettig idee vinden, jij in de hemel, voorgoed
in de wolken, verenigd met de tallozen die daar al eerder arriveerden. Mulisch
al gezien, of heeft die het hiernamaals nog niet ontdekt? Johnny Cash al
opgezocht? Of ging je eerst bij Rudolf Hagenaar langs om te zien of die nog
nieuw werk heeft gemaakt?
Ik ben bang dat
die hemel een weliswaar prettig, maar romantisch idee is, een fictie, verzonnen
om ons te verzoenen met het onze eindigheid en het gemis van onze ontslapen
dierbaren. Je leeft niet meer, Jan, niet hier, niet elders, je bent vertrokken
naar waar je ooit vandaan kwam, die contreien van nog niet of niet meer
bestaan, waar we niets van weten behalve dat het er erg nevelig is en dat er
heel vreemde klanken klinken.
Voor iemand die
er niet meer is, ben je toch nog best vaak langsgekomen. In mijn gedachten dan.
Afgelopen jaar doemden er regelmatig beelden op van dat curieuze huis in de Amsterdamse
Quellijnstraat, door jou eigenhandig gestript en wederopgebouwd. Jij aan die
grote witte eettafel waar meer werd gedronken, gerookt, geblowd, gefilosofeerd
en gelachen dan gegeten. Hoe kleiner de uurtjes, hoe groter de woorden. En toch
pasten ze nog op de bierviltjes waar jij de vondsten op noteerde die in een van
je volgende romans zouden prijken.
Van die romans
kwam het niet meer. Wel van andere grote projecten. Een nieuw huis, een nieuwe
stad, nieuw werk. Zo deed je de eindredactie van mijn boek over de
herontwikkeling van het industriƫle erfgoed Strijp S. Je was bijna net zo trots
op het boek als ik. Bij de presentatie stond je een beetje achteraf met een
biertje aan een hangtafel te grijnzen. Fotograaf Piet den Blanken vond het een mooi
tafereel en legde het vast. “Jan ten voeten uit,” vond Jans lief Puk, blij met
de foto. Ik ook. En blij dat ik Jan heb gekend.
Ach, die lieve praatjesmaker met dat kleine hartje. Hij gaf mij voordat hij mijn plaats innam op de eindredactie van HP, zoals ik tien jaar eerder hem was opgevolgd, een exemplaar van zijn levenswerk, dat mooie boek over Rudolf Hagenaar. Het heeft een speciaal plaatsje in mijn boekenkamer.
BeantwoordenVerwijderenMooi, Cecilia.
Verwijderen