In het parkje om de hoek passeerde ik vandaag een hele trits gevallen reuzen.
Het parkje wacht al jaren op herontwikkeling en dit voorjaar
is het dan zover. Asfalt en sportvelden gaan plaatsmaken voor natuurlijk groen,
dat het wat rommelige gebied parkachtiger zou maken. Op zichzelf goed nieuws.
Maar kennelijk moeten daar een heleboel oude bomen voor wijken. Op de oevers
van het riviertje de Gender, dat door het gebied heen stroomt, lagen her en der
hun dikke stammen, even boven de grond afgezaagd. Treurige stronken met
doorsnedes tot ruim een meter herinnerden aan de halve eeuw dat ze hier geduldig
op vol formaat kwamen.
Ergens halverwege het park staat een bankje waar ik wel eens op neerstreek – ik kan bankjes slecht weerstaan. Daar zat je onder het lover van een stuk of acht grote bomen en liet het zich goed dagdromen. Nu bleken zes van de acht omgezaagd. Met hen was ook de charme van de plek vernietigd. Er was een mooie nota over gemaakt en goed over vergaderd, maar ik was een fijn stekkie armer.
Ik keek naar de verminkte voet van een van die gewezen bomen.
Al die lentes dat hij duizenden nieuwe blaadjes baarde. Al die herfsten dat ze weer
verkleurden en maar de bodem dwarrelden. Heel dat mooie heen en weer van een
bomenleven. En dan zo’n zaag, die daar op een lelijke ochtend pardoes een eind
aan maakt. Het park, dacht ik, wordt onherstelbaar herontwikkeld.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten