Zelf
vind ik al dat witte gewinter niet zo onschuldig, eerder een geval van verloren
onschuld. Sinds de achteruitgang van mijn longen heb ik het niet meer zo op
winters. Mijn luchtwegen, toch al uit vorm, krimpen door koude lucht zodat ik
bij vorst liefst binnen blijf – een soort huisarrest, maar dan niet met een
enkelbandje maar met een keelklem die reageert op ijzige temperaturen.
Nou is
dat ook weer niet héél sneu, want zulk weer houdt doorgaans maar kort aan.
Sneuer vind ik eigenlijk dat ik het gevoel voor ‘winterpret’ kwijt ben.
Sneeuwpoppen maken, ballen gooien, roetsjen over het ijs, uren wandelen door
diepgevroren landschappen: het zijn beelden uit voorbije tijden, bijna
andermans herinneringen, herinneringen aan de ander die ik was toen ik nog
volop lucht had.
Zo
verkeert het in het leven: het plezier van vroeger verandert in de last van nu.
Maar wat zou ‘t, er zijn ook mensen die een broertje dood hebben aan de
zomerwarmte, en die zou ik veel noder missen dan de winterkou. En wat zou ‘t
andermaal, want de kortste dag van het jaar komt er al aan en daarna reizen we
alweer naar het voorjaar toe.