Ik zou wel eens iets over niets willen schrijven. Niks, nada,
niente. Niets is een fascinerend woord, op het oog heel eenvoudig, maar bij
nader inzien behoorlijk mysterieus.
Je zou het niets kunnen duiden als een immens zwart gat, een
absolute stilte, een onverbiddelijke leegte zonder tijd, energie en
dimensie. Maar daar heb je de poppen al aan het dansen, want hoe is zo’n vacuüm
dan ontstaan? Daar moeten oerwetten of metafysische krachten aan ten grondslag
liggen, die het bestaan van een zuiver niets ook weer tegenspreken.
Laat het niets zich misschien definiëren als de afwezigheid
van alles en iedereen? Dat gaat ook al niet op, want afwezigheid is iets: een
verschijnsel, een feit, een concept – in ieder geval iéts. Zo bekeken komt de
definitie neer op: niets = iets. Dat is onzin. Daarnaast moet alles ook niets
omvatten, anders was het nou eenmaal niet alles. Zo komen we echter evenmin
verder.
Bovendien denken we bij ‘de afwezigheid van alles’ aan al
wat waarneembaar en voorstelbaar is. Maar zowel onze waarneming als onze verbeelding
is begrensd: wat we niet – of nog niet – kunnen zien, bedenken en fantaseren,
valt er buiten. We weten niet wat we niet weten, maar we weten in elk geval
niet alles.
Misschien vind ik het niets wel zo lastig omdat ik het
associeer met de dood. Behalve voor gelovigen en ietsisten valt met de dood
definitief het doek. Daarachter wacht het niets: een eindeloze duisternis, een onbegrijpelijke
abstractie, een ijle wereld van nergens en nooit meer.
Gelukkig heeft het niets ook plezierige connotaties. Dat de
zon voor niets opgaat, bijvoorbeeld. In je niksie zwemmen. Een luchtig niemendalletje.
Voor niets en niemand bang zijn. Lekker niksen. Niets mankeren.
Nou ben ik toch bang dat dit een stukje van niks is
geworden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten