Op de eerste de beste parkeerplaats, vol vrachtwagens met
gesloten gordijntjes waarachter chauffeurs lagen te slapen, toetste ik telkens
weer, en steeds nerveuzer, haar nummer in, maar het was voortdurend bezet. Toen
ik haar tenslotte aan de lijn kreeg, bleek ‘het ergste’ niet precies aan de
orde. Broer leefde nog. Maar het ging hem beroerd. En de vaatproblemen maakten de
amputatie van een been noodzakelijk. Dat ging diezelfde middag nog gebeuren. Zijn
toestand was nog nèt niet kritiek, maar wel gevaarlijk.
Het tolde in me. Ik was op de terugweg van de uitvaart van
een oude vriend, het hoofd vol opgehaalde herinneringen aan diens kleurrijke
leven. En nu dit, een broer die een been kwijt raakte – nee, al kwijt wàs. De
schrik straks, als hij uit de narcose kwam. De verloren mogelijkheden. Het
grote missen. Ik kon het me allemaal zo goed voorstellen. Beelden van mijn zo dode
vriend en mijn zo zieke broer vloeiden over in beelden van een jaar geleden,
toen ik zelf op de intensive care lag
met vergelijkbare vaatproblemen en het ernaaruit zag dat ook ik een been zou
moeten missen. Ik huiverde, ook al was het warm, daar op de parkeerplaats langs
de snelweg.
Wat was het een heftige tijd, die zomer van 2014, met
afwisselend pijn, onrust, het duister van de anesthesie, het surreële van een
delier en het golven van het gevoel. Ik zag de man met de zeis naderen en om de
hoek postvatten tot ik daar zou passeren en hij me grijnzend op de schouder kon
tikken omdat het mijn tijd was. Maar het bleek mijn tijd nog niet, en de man
met de zeis keerde schouderophalend weerom en verdween in de nevel waaruit hij
was opgedoemd.
Het kwam uiteindelijk betrekkelijk goed. Ook het heftigste
heden wordt vanzelf verleden tijd. Maar voor zover dat troost, troost het
alleen achteraf, dat begrijp ik maar al te goed, broer. Sterkte gewenst.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten