Lieve H, als dat ene fatale moment er niet tussen was
gekomen, zou je vandaag jarig zijn geweest. Zes voet onder de grond vier je je
geboortedag niet meer, dat begrijp ik, en toch zoek ik je even op. Voor de
zoveelste keer 47 geworden, gefeliciteerd.
Soms op haar sterfdag, soms op haar verjaardag en ook wel
eens tussendoor: van tijd tot tijd ga ik het graf groeten van de vrouw met wie
ik lang was getrouwd, maar niet lang genoeg om haar weduwnaar te worden, want
we waren al jaren uit elkaar toen zij plotseling overleed. Haar heengaan kerfde
een litteken in mijn leven – en niet alleen het mijne –, zoals het leven wel
vaker een moet uitdeelt. Met de herinneringen als pleisters.
Het is nog een hele tippel naar haar plekje aan een rand
van het kerkhof, zodat ik de rollator te hulp roep. Terwijl ik traag naar het
graf schuifel, bedenk ik dat ik zo een metafoor voor het leven loop uit te beelden.
Per slot van rekening schuifelen we allemaal op den duur naar het graf, zij het
in verschillende tempi. Om met J.C. Bloem te spreken: ‘En het voorbestemde doel
van ’t paren / Is niet minder dan de wieg het graf.’ (Uit Insomnia.)
Aan Bloems graf had ik ook al eens gestaan. Dat was
beroepshalve en in het kader van een portret naar aanleiding van zijn 25ste
sterfdag. De dichter bleek een begraafplaatsje in het Overijsselse Paasloo te
hebben uitgezocht, een aardige plek om de eeuwigheid door te brengen, met oude
bomen die elkaar ruisend van vroeger verhaalden en een nog ouder, beeldschoon
boerderijkerkje en om Bloem heen namen die even Hollands klonken als de zijne:
Pit, Los, Lok, Pen, Poepjes.
“Dat schreef ik in 1991,” zeg ik tegen H, “toen leefde
jij nog volop en waren we nog volop getrouwd.” Ze zwijgt, natuurlijk, maar het
is toch net alsof ik haar stem hoor tussen de dorre bladeren op de grond en alsof
ze zachtjes zegt: “Little did we know.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten