zondag 17 juni 2012

Herman van Run: het heertje is niet meer


Als iemand overlijdt op zijn 93ste, kan zijn kennissenkring niet echt verrast zijn. In het geval van Herman van Run ligt dat echter anders.
   Voor wie zijn naam niet kent: Herman van Run was (onder andere) de laatste hoofdredacteur van dagblad De Tijd en columnist van het populaire satirische radioprogramma Cursief. Zelf leerde ik hem in 1971 kennen op de School voor de Journalistiek, waar hij toentertijd nog net directeur was en recht doceerde. In het roerige instituut van die dagen viel hij nogal uit de toon met zijn iets te keurige dictie en zijn uiterst verzorgde kleding – ik herinner me hem in wat wel de deftigste spijkerbroek van Nederland moet zijn geweest.
   Even daarna keerde hij terug naar De Tijd, waar hij naam had gemaakt als ‘minder parlementair verslaggever’ en waar hij nu naast Ton Cuppen in de hoofdredactie kwam. Daar kwam ik hem opnieuw tegen toen ik er stage liep; een biotoop die beter bij hem leek te passen. Toen ik vervolgens bij weekblad De Tijd kwam te werken, liep ik Van Run ook nog wel eens tegen het lijf, waarbij hij onveranderd het charmante, precieze en ook wat dwarse heertje van mijn eerste kennismaking bleef.
   Vervolgens verdween hij lange tijd uit mijn zicht, totdat ik hem in 2008 interviewde in het kader van een lange serie gesprekken met (min of meer) bekende Nederlanders over hun jonge jaren. Hij haalde, toen al 90, me op van een station en reed me naar een onalledaagse woning in het groen van Overveen. Verdraaid fit en fris, alsof hij het eeuwige leven had, bedeelde hij me met een vracht herinneringen aan zijn jeugd in het dorpje Horssen in het Land van Maas en Waal. Het eerste wat in hem opkwam, was het dialect van zijn geboortestreek. Van kindsbeen af voelde hij liefde voor ‘het wonder van zich kunnen uitdrukken en begrepen worden’, een wonder dat hem zijn leven lang verplichtte tot een uiterst zorgvuldig taalgebruik.
   Herman van Run bleek zoon van een ontvanger van gemeentelijke belastingen en poldergelden, die daarnaast een manufacturenwinkel dreef en land bezat. Een man van statuur met behoefte zich te onderscheiden. Herman is dus duidelijk een zoon van zijn vader geweest. Ook wat de exactheid betreft. Toen ik hem de concepttekst van het interview voorlegde – ‘Kun je hiermee leven?’ – kreeg ik die volgekriebeld met correcties terug. In een begeleidend briefje schreef hij: “Welzeker kan ik met je stuk ‘leven’. Kan er zelfs mee sterven.”
   Daar heeft hij dus nog een paar jaar mee gewacht, maar het was een zinnetje dat hem tekende.