
Ik ga naar beneden en zet me
werktuiglijk aan de rituelen van de ochtend: kranten van de deurmat, koffie in
de filter, water in de kan, nieuw brood aansnijden. En dan gebeurt het. Elke
keer als ik de eerste snee van een vers, zelfgebakken brood proef, is er die
kleine sensatie van hoe lekker een doodgewone boterham kan zijn. Al helemaal
met verrukkelijke rosbief en koninklijke kaas en hemelse marmelade, zodat elke
beet een feestje wordt. De koffie besluit mee te doen door precies zo geurig en
sterk te zijn als ik ideaal vind. En dan wenkt er ook nog eens een verleidelijke
wilde perzik met fluwelen huid en sensueel, zoet vruchtvlees. Nee, deze dag kan
niet meer stuk.
Ik zeg het ook hardop: “Deze dag
kan niet meer stuk.” En dan verbaas ik me toch over mezelf. Ik heb een paar invaliderende
kwalen tegelijkertijd, zodat ik dag in dag uit met de tong op de schoenen
achter mezelf aan hijg, een recept eigenlijk voor een hoop teleurstellingen en frustraties
waaraan een medisch psycholoog de handen vol zou hebben – en ik ben al blij te
maken met een simpele boterham?
Het zou mooi zijn als ik die
blijdschap wist toe te schrijven aan een effectvolle studie mindfulness, die me
afdoend geleerd had in het hier en nu te leven. Nou heb ik wel eens verdiept in
dat onderwerp en ben ik er ook van overtuigd dat concentratie goed is voor de
mens, maar ontbijtsensaties heb ik er niet aan overgehouden. Nee, ik denk dat
het meer geluk dan wijsheid is dat ik mijn stemming niet duurzaam laat bederven
door mijn mankementen en beperkingen. Kennelijk heb ik geen groot talent voor
zwaarmoedigheid. Daar kan ik wel mee leven, zogezegd.
Fijn ontbijtje dus. Sla ik op
in het fijne-ervaringen-archief, dat ik koester als tegenwicht voor alle mineurmomenten
die het leven in petto heeft. “Deze dag kan niet meer stuk.” En morgen hopelijk
dito.