woensdag 31 oktober 2012

Brandgang: anarchie in het achterstraatje



Een mens loopt aan van alles voorbij dat de moeite waard blijkt als er maar aandachtig naar wordt gekeken. Een grillige tak die afsteekt tegen een strakke hemel, een toevallige compositie van vijf klosjes garen, de afdrukken van vogelpoten in de sneeuw: het zijn cadeaus die voor het oprapen liggen maar door weinigen worden gezien.

Een van die weinigen is fotograaf Herman Wouters, voor de lezers van HP/De Tijd geen onbekende: hij maakte onder andere schitterende portretfoto’s voor de mijn vroegere interviewrubriek Jonge Jaren. Dit weekeinde werd in het hoofdstedelijke architectuurcentrum Arcam zijn tentoonstelling Brandgang geopend en zijn gelijknamige boek gepresenteerd.

Herman Wouters legt zich meer en meer toe op kunstzinnige fotografie. Hij heeft een trefzeker oog voor wat hij zelf stedelijke stillevens noemt. Een veelkleurig kluwen kabels in het zand, een paarse brandblusser tegen een gele muur, een schijnbaar gebeeldhouwde toren van tijdschriften: alledaagse taferelen die je raken door hun esthetiek, hun authenticiteit of hun onbeholpenheid.

Toen hij in Taiwan weer eens van die straatjuweeltjes fotografeerde, vroeg hij zich af waar hij vergelijkbare beelden in het zo geordende Nederland zou kunnen aantreffen. Toen realiseerde hij zich dat in ons land brandgangen goede biotopen vormen voor van die scènes die niemand heeft bedacht en toch over zeggingskracht beschikken.
Toen hij me vroeg een inleiding bij zijn boek te schrijven, was het alsof er ineens een lichtje aanfloepte en een straatje verlichtte waar ik blindelings de weg ken maar dat ik nooit goed heb bekeken.

Lees hier verder: http://www.hpdetijd.nl/2012-10-28/de-brandgang-anarchie-bij-u-achterom/

zondag 28 oktober 2012

Lieve...,

Soms betrap je jezelf op enigszins foute gedachten. Laatst, op een late avond, zat ik te luisteren naar een ijle ballade van Miles Davis en welde er een fantasie in me op over de muziek bij mijn uitvaart (die pas ver in deze eeuw staat gepland, maar toch).

Miles mocht daar zeker van de partij zijn, bedacht ik. Zo liet ik nog een aantal muzikanten door mijn hoofd gaan, en ik stelde me voor hoe ik goedkeurend in mijn kist zou liggen luisteren en even over de rand zou loeren om te inspecteren of mijn nabestaanden geroerd zouden worden door de tonen en klanken die ik als mijn echo had gekozen. Intussen was Miles Davis aan een nummer in uptempo begonnen en waaide de funeraire fantasieën weer weg. 

Niet lang daarna hoorde ik dat een ernstig zieke kennis zijn visite had getrakteerd op de muziek die hij alvast voor zijn crematie had uitgezocht. Dat waren behoorlijk macabere minuten geweest, liet de bezoekster in kwestie me weten, ze had zich niet goed raad geweten met haar houding. Waarop ik me weer afvroeg hoe zij de muziek zou ervaren als die tezijnertijd daadwerkelijk zou klinken tijdens de rouwdienst voor de kennis. Toch een beetje tweedehands, leek me.

Al googelend op dit onderwerp verzeilde ik op een gitaristenforum waar mensen reageerden op de vraag: welke song is een must op je eigen uitvaart? Wake up dead man van U2, reageerde iemand gevat. “Ik heb al jaren geleden aan mijn naasten gemeld: Comfortably Numb - Pink Floyd en dan de live Pulse uitvoering,” schreef een ander. Uiteraard werd ook Led Zeppelin’s Stairway to Heaven genoemd. Waarop iemand waarschuwde voor de lengte van die nummers: “Zou maar even overleggen of je naasten dat wel kunnen waarderen.”

De behoefte over ons graf heen te regeren is kennelijk niet zeldzaam. Een preview van de eigen uitvaart biedt nu al de troost dat er om ons gegeven wordt en dat we niet goed te missen zijn, de existentiële bevestiging dat we ertoe doen.

En nou weer die nieuwe campagne van DELA: Lieve…, In onder andere grote dagbladadvertenties worden we opgeroepen vandaag nog onze mooie en oprechte woorden te delen met wie die verdienen. Waarom wachten we altijd met vertellen wat de ander voor ons betekent tot die persoon is overleden? Schrijf het op, stuur het naar DELA en binnenkort hang je in een vitrine op een NS-station!

Lieve DELA, sympathiek hoor, maar waar gaat dat heen? Straks zijn alle laatste songs al gedraaid en alle laatste groeten al gesproken lang voordat een overledene in onbekende richting verdwijnt. In het crematorium klinkt geen muziek meer en geen spreker, alleen de stilte van de eeuwen der eeuwen. We leveren de kist van onze dierbare af, knikken nog een keer en gaan naar huis. Houdoe en bedankt.

 

zaterdag 27 oktober 2012

Het kantoor kwijnt weg


 
“Wat erg!” zouden de baldadige straatmeiden van het callcenter zeggen. Wat erg! dat voor Toren C het seizoen alweer is afgelopen. Acht weken lang werden de maandagen, moeilijke dagen toch, opgefrist door de felrealistische kantoorhumor van Margôt Ros en Maike Meijer en na gisteren moeten we het alweer zonder deze VPRO-hit stellen.

Een fijn aspect van Toren C is dat het een saluut brengt aan een kantoorcultuur die al sinds het einde van de vorige eeuw aan het wegkwijnen is. Met eerst de computer en vervolgens de smartphone is de typische kantoorcommunicatie al onherstelbare schade toegebracht. Daarnaast bedreigt de opmars van het nieuwe werken met zijn taboe op vaste werkplekken een schat aan kantoorrituelen. Ook het toenemende thuiswerken is natuurlijk bedreigend voor het kantoorleven. En dan is er nog de recessie, die heel wat vannegentotvijvers hun baan kost, en heel wat kantoren hun leven. Dit jaar staat een recordhoeveelheid kantoorruimte leeg: 7,62 miljoen vierkante meter, ofwel vijftien procent.

Ze zijn er nog, de precieze klerken en commiezen, de juffrouwen Jannie van de kantine, de gluiperige souschefs, de smoezers bij de koffieautomaat, de flirters op de wandelgangen, maar ze worden al zeldzamer. Nog even en we weten niet eens meer wat er bedoeld wordt met vergadertijgers, conference calls, memo’tjes, corporate kleding, vrijmibo’s en kopieerpasjes.

De typetjes van Ros en Meijer zijn natuurlijk uitvergroot en absurdistisch vervormd. Maar ook in een doordeweeks, hardcore kantoor kan ik mijn ogen uitkijken. Het bureau van de pietlut naast de werktafels van de anarchist, de dossiervreter, de homo systematicus, de post-it-gek, de balpennenfreak, het jonge collegaatje en de voetballiefhebber. Al die familiekiekjes, de posters die ooit grappig leken, de stervende planten, laptoptassen, koffiekringen, weckpotten met drop, flikkerende neons op de gang, systeemplafonds met de sporen van een oude lekkage en de slappe ballonnen van het afscheid van Trudie, twee weken geleden.

 
Het leven onder de airco, schreef ik lang geleden in een zedenschets, kent zijn eigen wetten en mores, codes en rituelen, zijn eigen psychologie en zijn eigen sociologie. In een deel van de kantoren gaat dat allemaal nog op. Een klassiek kantoor schrijft zijn bewoners nog steeds minutieus voor welke kleding (niet) te dragen, hoe lang te lunchen, welke auto te rijden en welke opmerkingen en handelingen te mijden jegens collega’s van het andere geslacht.

Naast die aanwijzingen en codes bestaan er ook ongeschreven zeden, en die bestrijken schuttersputjes, koninkrijkjes, af te zagen stoelpoten, roddelcircuits, intriges, avontuurtjes, slangenkuilen, verborgen agenda’s, een-tweetjes, steken onder water, initiatierituelen, routines, kroonprinsen en pispalen. Mooi zijn ook de vaste gewoontes. De begroetingen, de clichés, de patronen van vergaderingen, de chef die zijn stropdas omdoet als hij naar de Raad van Bestuur moet, de consulente die altijd haar dag op high heals begint en op kousenvoeten vervolgt.

En rangen en standen, natuurlijk. Wie promotie maakt, krijgt een eigen kamer met als het meezit een zitje en als het ècht meezit een bordje op de deur met de heerlijke tekst: ‘Melden bij secretaresse op kamer 15.’ Zo krijg je ook pas een smartphone van de zaak als je de lagere echelons ontstegen bent. En de hiërarchie uit zich ook op de parkeerplaats. Een kleine Peugeot is voor de administratieve medewerker, die uit de 5-serie voor de staf en een gereserveerde parkeerplek is het privilege van de CEO.

Hoe moet dat als meer en meer kantoren halfleeg raken door thuiswerken en bezuinigingen op menskracht? En als meer en meer kantoren overschakelen naar flexibele werkplekken die ontzield en naakt staan wachten op een flexwerker die daar een poosje op zijn laptop gaat zitten roffelen? Het dorp dat het oude kantoor was, valt uiteen in buurtjes met wat vaste bewoners en veel passanten. De wandelgangen zijn leeg. Individuen staren naar grote en kleine schermen. Het is stil, op het gebliep na.

donderdag 25 oktober 2012

Design gaat de wereld redden


Wie een fobie koestert voor design, doet er goed aan Eindhoven de komende week te mijden. Daar woedt namelijk tot en met 28 oktober de Dutch Design Week. 

Er zijn nogal wat mensen die design beschouwen als een eufemisme voor een hoop koude drukte over zoiets onbelangrijks als de buitenkant van spullen. Allemaal moderne flauwekul, meestal even duur als onpraktisch, een hobby van aanstellers met foute brillen en te veel geld. Het handige van zo’n vooroordeel is dat het zichzelf in stand houdt. Wie niets wil weten van design, komt er dus ook niet achter dat designers zich steeds minder beperken tot de buitenkant van spullen. 

Dat bleek weer eens op de Graduation Show 2012 van de Design Academy Eindhoven, een van de evenementen waarmee de week van het ontwerp zaterdag begon. Al ruim voor de opening dromden belangstellenden samen voor de deuren van de academie, vier hoog in de voormalige Philipsfabriek de Witte Dame. Het is een jaarlijkse trekpleister, de tentoonstelling van afstudeerprojecten. Geen wonder, want er is veel interessants te zien. 

Dan doel ik niet op oogstrelende fluitketels, nieuwe badkamerjuweeltjes of andere verse hebbedingen, want die zijn in de Witte Dame amper voorradig. De Design Academy heeft juist internationaal naam gemaakt doordat ze de lat hoger legt, en op andere plaatsen. Al jaren, en ook dit jaar weer, valt op hoezeer de afstudeerders hun best doen om hun ontwerpen een sociale betekenis te geven. 

Zo won de Franse student Mickael Boulay zaterdag twee prijzen met zijn ontwerp voor mensen met diabetes type 2. Hij ontdekte dat de reguliere apparaatjes waarmee deze patiënten het suikergehalte van hun bloed meten, niet goed werken. De mensen focussen op de precieze cijfers van hun suikerspiegel en worden daardoor onrustig. Deze stress jaagt het suikergehalte juist op en zorgt voor een vicieuze cirkel. Boulay bedacht een eenvoudig instrument waarbij een LED-lichtje alleen maar aangeeft of het suikergehalte hoog, laag of in balans is. 

Ook ontwierp de Fransman een bestek waarmee manueel gehandicapten hun motoriek kunnen helpen verbeteren. Andere studenten kwamen met een milieuvriendelijk toilet, een liefdevolle doodskist, hulpmateriaal voor rampen, ziekenhuisspeelgoed, beeldtaal voor kankerpatiënten, een soort Facebook op buurtniveau, een ecologisch pesticide of een spiegelbeeldige, asymmetrische parkbank die uitnodigt tot ontmoeting en spel.

De ontwerper als sociale ingenieur. Dat thema kwam vrijdagavond ook al aan de orde in een prelude op de Dutch Design Week. Inleiders op een prestigieus designforum waren het erover eens dat de piramide heeft afgedaan als dominante maatschappijstructuur en plaats gaat maken voor netwerken. Ofwel: de hiërarchie maakt plaats voor de gemeenschap, het verticale voor het horizontale. In dat proces kunnen designers een rol spelen, vond men op het forum. Het gaat erom, zo vat de organisatie het zelf samen, hoe de designwereld een nieuw gevoel van verbondenheid kan aanwakkeren en kan meehelpen van de maatschappij een sociale onderneming te maken.

Ik kwam er bijna in een vrome stemming van. Gelukkig zag ik op de valreep nog een ontwerp (van Danielle van Lunteren) voor een fraai en verrassend vloerkleed dat eruitzag als een verzameling keien en toch heel zacht aanvoelde. Want een betere wereld is fijn, maar een mooiere wereld ook.

 

 

 

 

 

 

maandag 22 oktober 2012

De groteske loterij van het leven


 
Het bestaan heeft nu en dan bizarrerieën in de aanbieding, die zo buitenissig zijn dat je ze niet kunt bedenken. Was er een film of roman over gemaakt, dan hadden de recensenten het onderwerp veroordeeld als gezocht of onwaarschijnlijk. Maar helaas, in het volle leven laat dat ‘gezochte’ zich te vaak vinden. 

Ik kom daarop nu ik artikelen lees over een rechtszaak tegen een man – Tjipke H. uit Lelystad – die zijn ernstig zieke vrouw wilde helpen bij een poging tot zelfdoding. Hij gaf haar een overvloed aan pijnstillers en mengde morfinepillen door haar toetje. Toen zij in leven bleef, drukte hij uit wanhoop een kussen op haar gezicht, maar trok dat weer terug toen zijn vrouw uit benauwdheid tegenspartelde. Vervolgens belde hij de psychiater, die de vrouw liet opnemen. Zelf werd Tjipke H. gearresteerd. 

De echtgenote leed aan een heftige vorm van oorsuizen waardoor zij al tien jaar lang dag en nacht luid gepiep hoorde. Op den duur verdroeg zij geen enkel geluid meer. Ze leefde in een totaal isolement op de bovenverdieping; haar man verbleef beneden en communiceerde met haar via briefjes en de laptop. 

Het duizelt me al als ik alleen die paar gegevens lees. Dag en nacht een naar geluid in je oren is een marteling die al snel onverdraaglijk wordt. Rek zo’n marteling op tot tien jaar en het is perfide horror. En dat is nog maar een deel van het verhaal, want er komt nog totale eenzaamheid bij, daar in het isolement op één hoog. En op de begane grond een echtgenoot die veroordeeld is tot de kwelling van machteloosheid.

Verzoeken om euthanasie strandden omdat huisarts noch psychiater haar lijden ondraaglijk vond. Twee eerste pogingen tot zelfdoding waren mislukt. November vorig jaar kwam de hierboven beschreven derde poging. In mei dit jaar wist de vrouw zonder hulp alsnog een einde aan haar leven te maken. 

De officier eiste een jaar voorwaardelijk. Omdat Tjipke H. het smoren met het kussen zelf had beëindigd en meteen daarna hulp had ingeroepen, legde de rechter hem geen straf op. Maar ook zonder rechter is de man al gestraft, want hij moet verder zien te leven met een loden bal van afschuwelijke herinneringen aan zijn enkel.

Gisteren was ik in de dierentuin met mijn kleindochter. Er waren daar veel grootouders met kleinkinderen, want het is herfstvakantie. Zelden zag ik zoveel voldane gezichten als hier tussen de olifanten, de vale gieren en de bruine beren: het geluk dwarrelde er rond als fijnstof. Vandaag lees ik over de casus uit Lelystad en schud ik het hoofd over de groteske loterij die het leven is.

 

 

donderdag 18 oktober 2012

Verbouw je bovenkamer eens


Behalve bergen rommel en 27 varianten op herrie brengt een verbouwing in eigen huis allerlei secundaire ervaringen met zich mee. Al maanden ondergaat de zolderetage een grondige renovatie en in het vele stof dat daarbij opdwarrelt, tekent zich regelmatig een vreemde belevenis, een lesje of een dilemma af. 

Dat begon al ruim vóór het daadwerkelijke vertimmeren. De verdieping moest namelijk leeg, zodat het opruimen geblazen was. Het grootste deel ging naar Shurgard, een opslagfirma met vele filialen, waar particulieren en bedrijven tijdelijk spullen kunnen stallen. Daar was ik nooit eerder geweest. Een vervreemdende wereld van lange, stille gangen met aan weerszijden rolluiken en met lampen die pas aansprongen zodra je naderde, zodat het in de diepte steeds donker was. Elk moment verwachtte ik een filmploeg die een thriller opnam, maar er was niemand in die catacomben, wat het thrillereffect alleen maar versterkte. 

Zo’n opruiming is ook een uitgelezen moment om je eindelijk eens te ontdoen van spullen waarnaar je al jaren niet meer hebt omgezien. Maar dat valt nog niet mee. Dank maar eens een jasje af, dat weliswaar hopeloos gedateerd is, maar waarin je van alles hebt meegemaakt. Dat jasje mocht dus blijven. De berg muziekcassettes, ooit met veel toewijding opgenomen, ging met pijn in het hart de container in, al bewaarden we de bijbehorende, volgekriebelde hoesjes wel. De oude designbank was ook lastig. Toen Marktplaats geen bod opleverde, gaven we hem aan de kringloopwinkel en troostten ons met de voorspelling dat hij snel een nieuw huis zou vinden. 

Na een poos was de zolder leeg en ging de klusjesman aan de slag. Tot hij na een paar weken werd geveld door een hernia. Het volgende klusbedrijf kwam met twee man. Later kregen we ook nog een timmervrouw over de vloer. De vrouw des huizes bouwvakte mee alsof het haar vak was. Zo sneuvelde het diep in mij sluimerende cliché van de bouwvakker als een testosteronrijke ruwe bolster met een transistorradio vol slechte muziek en de mond vol over die teringbuitenlanders bij hem in de straat. Nr 1 was een zachtmoedig man met een passie voor natuurkamperen, nr 2 bleek een liefhebber van kunstfotografie, nr 3 deed graag aan bronsgieten en nr 4 had zich van hulpverleenster omgeschoold tot meubelmaakster, gespecialiseerd in interieurmetamorfoses, met een hang naar heftig haar. Bij wijze van arbeidsvitaminen klonk op zolder nogal eens de sax van jazzlegende John Coltrane. Lesje geleerd: clichés kun je beter ook maar opruimen. 

En verder pakte het renovatieproces uit als een cursus besliskunde. Soms werd er wel tien keer per dag een besluit gevraagd, wat veel is voor iemand die graag naar nuances grijpt. Houden of wegdoen, planken of stucwerk, links- of rechtsdraaiend, hier of daar, nu of nooit, te duur of in-godsnaam-dan-maar? Wat daarbij hielp, was het doel aan de horizon. Door goed voor ogen te houden hoe het eindresultaat eruit moest zien, bleek het gemakkelijker kiezen en koersen. 

Het belang van doelbewustheid zal wel voor meer kwesties dan alleen verbouwingen opgaan en dat geldt ook voor de eerder genoemde kunst van het opruimen en het mijden van clichés. Anders gezegd: het leven schiet pas op als je weet te kiezen, autonoom denkt en beseft waar je heen wilt. Zo bezien kan een mens op zolder nog wat opsteken over zijn eigen bovenkamer. Met dank aan Gerard, Paul, Sil, Patricia en Ingrid.

 

woensdag 17 oktober 2012

Hoera, voor mij geen smartphone


Het was nog een heel gevecht, maar uiteindelijk heb ik gewonnen: ik heb de iPhones, Galaxy’s en Blackberry’s uit huis kunnen houden.

Toen mijn TomTom begon te sukkelen, kreeg ik de eerste aanvechtingen om toch ook maar eens aan een smartphone te beginnen. Waarom een nieuw navigatiesysteem voor de auto aanschaffen, als je ook een handcomputertje kunt kopen waarmee je ook op de fiets en te voet een route kunt vinden en bovendien kunt telefoneren, fotograferen, e-mailen, internetten, agenderen, muziek beluisteren, filmpjes bekijken, tekstverwerken, bankieren en je vermaken met games? 


Ik visualiseerde dat rijtje mogelijkheden en zag mezelf prompt in de grootste steden en de verste windstreken met mijn nieuwe wonderapparaatje snapshots maken, communiceren met mijn secretaresse (mijn wat?), de weg naar Hamelen zoeken, mijn honoraria inspecteren, een spelletje Angry Birds spelen, nieuwtjes van bekenden bekijken en tussendoor op een bankje in een of ander Central Park stukjes als het onderhavige tikken. Man van de wereld, man van zijn tijd – het geluk lag voor het grijpen.

Manmoedig ging ik me oriënteren. Voorlopig eerst veilig via Google en niet in de elektronicawinkel, want daar ben je als leek maar overgeleverd aan specialisten in slecht passende bedrijfskleding die louter termen uit de science fiction bezigen. Al gauw doemde die Qual der Wahl op, maar daar wist ik wel raad mee: bij twijfel kiezen voor de beste. 

Dezelfde dag nog werd ik op een grijzend haartje na geschept door een fietser die met beide handen, beide oren en beide ogen aan zijn smartphone vastzat. Hij had zelfs niet in de gaten dat hij zowat een smartphoneloze stukjesschrijver had overreden en ging stoïcijns verder met het inspecteren van Facebook of een andere vorm van vermaak in het verkeer. 

En ineens was ik klaar met alle aanvechtingen en wist ik weer waarom ik geen slimme telefoon wil. Ik vind het heel plezierig om in de grootste steden en verste windstreken aandacht voor mijn omgeving te hebben, niet te hoeven communiceren met kantoor of bank en verstoken te blijven van nieuws en nieuwtjes. Ik begrijp heel goed dat een smartphone een uitkomst is voor heel wat mensen, maar zelf vind ik het wel zo rustig zonder die aandachtvrager met zijn pixels, megabytes en apps.  

Net als het achtjarige zoontje van columniste Sylvia Witteman. Die vond zelfs het ouderwetse mobieltje al een bron van onrust, schreef ze zaterdag in het Volkskrant Magazine. “Hij heeft gelijk, natuurlijk,” vervolgde ze. “Wie weet gaat de nieuwe generatie weer geheel onbereikbaar door het leven, en lopen binnenkort alleen nog hopeloze losers en bejaarden nog met een iPhone.”
 
Nou zijn die losers, zoals ik al eerder (http://www.hpdetijd.nl/2012-06-07/applausje-voor-de-loser/)  vaststelde, lang niet zo hopeloos als Witteman denkt. Maar verder blijkt weer eens: als je maar behoudend genoeg bent, hoor je op een dag vanzelf bij de avantgarde.

zondag 14 oktober 2012

Even herfsten over de herfst


Voor de zoveelste maal maakt de zomer plaats voor het najaar en weer wil het maar niet wennen. 

Rond het middaguur zwerf ik langs de rafels van de stad – de laatste woningen, de eerste weilanden en plukken bos – en ruik ik de herfst. De dauw die niet wil wijken en het groen nat houdt. De klamme pulp van dode bladeren op de grond. Een vochtige atmosfeer van beginnende verrotting en naderende kou. Ik huiver onwillekeurig. 

De helft van het blad is al gevallen, uit de andere helft trekt het leven weg. De boomkruinen worden ijler en geler met hier en daar een kwast rood. Nog een paar weken en dan vlamt het overal. Mooi is het zeker, maar op de melancholieke manier van de kortstondigheid. Straks valt met het laatste blad ook het doek over het najaar en moeten we door de winter heen. 

Een tijdje snuif ik de weemoed op die hier tussen het oker en het terra nevelt. Even herfsten over de herfst. Ik mis de zomer nu al. De zon, de warmte, de dunne blouses, de blotebenenrokjes, de terrassen aan het water, de avonden buiten, het lange licht. 

Dan realiseer ik me dat deze weemoed nog iets lichts heeft, vervuld als hij is van aangename herinneringen en aardetinten. De donkere versie komt straks, als de kou de straten vult en het om vijf uur donker is en de bomen hun naakte takken naar de hemel steken in een bede om een volgend seizoen. December, januari, februari: ze doemen voor me op als één duister gevaarte. 

En jee, als ik echt pech heb, gaat het langdurig vriezen en krijgen we net als vorig jaar dat eindeloze gepalaver over dat ene. Ik kon het toen niet meer hóren en toch hoorde ik het om de haverklap: in de supermarkt, bij de bushalte, op radio en tv, in het café. In de talkshows verschenen de usual suspects, kranten recycleden beelden van eerdere gelegenheden, alle Friese burgemeesters wreven zich in de handen, dweilorkestjes boenden hun tuba’s op, speciaalzaken deden goede zaken, de supermarkt speelde erop in en bij Unox maakten ze overuren. Het heen en weer kreeg ik ervan. Ik kreeg het woord niet eens meer over mijn lippen. Gelukkig ging het net op tijd dooien en waren we er mooi meteen vanaf.

Ik ga maar eens flink genieten van het najaar. Herfst, en alle dagen feest.

 

zaterdag 13 oktober 2012

Tararaboemdijee!


 
Een vriendin toont me een kort mailtje van een tienjarig meisje. Het bevat liefst 31 uitroeptekens, waarvan er 24 volgen op de slotwoorden ‘fijne dag nog’. 

Ook zonder de wetenschap dat de schrijfster tien jaar telt, is duidelijk dat zo’n briefje door een kind is geschreven. In hun enthousiasme drukken kinderen graag op de leestekentoets. Is dat goed??? Dank je wel!!!!! Volwassenen springen daar veel spaarzamer mee om. Professionele scribenten gebruiken het meervoudige vraag- of uitroepteken zelden of nooit. Zelf mijd ik doorgaans zelfs het enkelvoudige uitroepteken. Het is zo’n paukenslag, vind ik, zo’n aandachtvrager, het heeft iets onbehoorlijks waarbij er iets kriebelt van ‘zinnen die vragen worden overgeslagen’. Laat staan een hele roffel op de pauk of een column vol tararaboemdijees: dit is leuk, dit is belangrijk! 

Het uitroepteken laat zich ook figuurlijk lezen, namelijk als symbool voor geestdrift en opwinding. Het meisje van hierboven gebruikte haar uitroepteken niet om een zin attentiewaarde te geven, maar om duidelijk te maken dat ze iets heel erg meende. Hetzelfde gold voor al haar vraagtekens: ze was vreselijk benieuwd naar de antwoorden op haar vragen. 

De meeste volwassenen hoeden zich net zo voor hun figuurlijke als voor hun letterlijke leestekens. Mensen geven zich niet graag bloot door ronduit hun verrukking of nieuwsgierigheid te tonen. We staan niet vierkant achter de politieke partij die we kozen, maar genuanceerd. De film van gisteravond vonden we interessant, of goed gespeeld; we zeggen niet dat we er helemaal ondersteboven van waren. Wie ziet nog reikhalzend uit naar wat? Bestaan er nog popelaars? Slechts weinige levens zijn permanente uitroeptekens.

We zijn te wereldwijs om nog licht in vuur en vlam te raken – behalve als we verliefd zijn, maar die toestand geldt dan ook als ontoerekeningsvatbaar. Ik geloof dat we onze uitroeptekens bewaren voor speciale momenten: de topwedstrijd, het popconcert, het minnespel. Onze vraagtekens misschien ook, trouwens.

 

Op Canvas zag ik een documentaire over de metalband Iron Maiden. Met een eigen vliegtuig vloog de groep de wereld rond en zette overal stadions vol mensen in lichterlaaie. Dampende, bonkende muzikanten; uitzinnige, brullende fans; tienduizenden uitroeptekens. Tussen de concerten door gingen de bandleden balletjes slaan op een golfbaan.

 

 

donderdag 11 oktober 2012

Cultureel correcte geilheid in 't Gooi


Al een hele tijd heeft iedereen de mond vol van – ja, sorry hoor, het is een beetje foute woordspeling, ik aarzelde nog of ik niet een andere formulering moest kiezen, maar bedwong me toch maar niet – heeft iedereen, dus, de mond vol van de vagina. 

Na tien jaar zijn de Vagina-Monologen weer terug in het theater: tot eind november te zien in het Amsterdamse DeLaMar Theater. Naomi Wolf trekt de aandacht met een gelijknamige monoloog in boekvorm. Vrouwonline biedt tientallen pagina’s weetjes over jeweetwel, variërend van vaginale fitness, kaal-of-niet, beftips en droge dozen, tot de vraag: wat mag erin? En van de week loop ik in het Singer Museum in Laren naar tientallen exemplaren te kijken, getekend en geschilderd door Auguste Rodin. 

Erotique Rodin toont een onbekende Rodin, heette het in menig signalement van de tentoonstelling. Onbekend? Dit deel van zijn beeldende kunst is sinds jaar en dag te zien in het Musée Rodin in Parijs. En te vinden in de Nederlandse boekhandel. Dertig jaar geleden verscheen er bij uitgeverij Atrium al een prachtboek met honderd deels erotische tekeningen en aquarellen van Rodin. Het staat in mijn boekenkast naast een Duitse uitgave met louter erotische aquarellen van zijn hand. De aanleiding voor aanschaf ben ik kwijt, maar ik hoefde er in elk geval niet de grens voor over. 

Afijn, het was wel een curieuze middag, daar in Laren. Het dorp zelf was al Gooischer dan het Gooi, met al die rietgekapte villa’s en rondwandelende deux-pièces, en dan was het Singerpubliek ook nog eens aan de bedaagde en keurige kant, net als ondergetekende eigenlijk. Daar schuifelden we dan, bijna allemaal 55-plus en cultureel correct, door zalen vol zinderende, scabreuze voorstellingen en brachten onze ogen dichterbij om in het gedempte licht de zachte lijnen te volgen langs welvingen, over ruggen, boven buiken, tussen dijen. Rodin kreeg nooit genoeg van lichamen en sensualiteit. Hij dirigeerde zijn modellen in de meest gymnastische poses om nóg meer en nóg meer te zien. 

Het interessante is dat hij al die spreidstanden meestal veel minder gedetailleerd in beeld bracht dan ze hem voor ogen kwamen. Zijn potlood en penseel brachten eerder sferen dan finesses op papier. Rodin roept broeierigheid en zinnelijkheid op, meer dan dat hij de kijker nou trakteert op de precieze onderdelen van de vrouwelijke sekse. Hij gebruikte regelmatig zelfs een ‘doezelaar’ (een stukje zeemleer) om expliciteit te voorkomen en mysterie te creëren. Zelfs op zijn meest voyeuristische platen blijf de anatomische exactheid beperkt.  

De brutaliteit van het werk zit ‘m dan ook niet in de ongeremdheid van de weergave, maar van de uitgebeelde lust. We zien de ongegeneerde geilheid van de schilder en voelen ons daar een eeuw na dato nog steeds wat ongemakkelijk bij. Bij het maken van dit werk was hij ouder dan de gemiddelde bezoeker van deze tentoonstelling, maar waarschijnlijk heel wat wellustiger.

Of niet? Zagen de bezoekers van deze wereld van passie en genot zich misschien geconfronteerd met hun eigen libidineuze reservoirs? Die vraag bleef als een ijle nevel boven de hoofden in het Singer zweven. Bij de koffie achteraf keek ik nog eens peilend naar het publiek om me heen. Vijftig tinten grijs. Aha.


maandag 8 oktober 2012

Altijd maar die honger naar ginder


 
De eerste keer dat ik hem zag optreden, achttien jaar geleden, had hij alleen nog maar een demobandje, zo’n cassette met een handvol liedjes. Hij speelde in de pauze van een dichtersavond en ik vond hem sterk, met zijn bluesy songs over fatale vrouwen en sinistere kroegen en dolende spoken in het duister van de nacht. Een jaar later kwam zijn eerste CD uit. “Zelfs voor Alex Roeka wil de zon weleens doorbreken,” schreef ik toen. “Als dat maar goed gaat.”

Het ging goed, kan ik melden nu de post me zijn nieuwste CD brengt. “Hier is er weer eentje,” meldt hij droog op een begeleidend kaartje. Nummer negen alweer, de Negende van Roeka zogezegd, maar de echte titel is Gegroefd. De begeleidende fotografie voegt de daad bij het woord: zijn verweerde kop is zo genadeloos uitgelicht dat alle plooien en kerven wel lijken uitgebeiteld. 

Aan een bespreking waag ik me niet – ik ben geen muziekkenner en bovendien bevooroordeeld, want ergens tussen zijn debuut en de Negende zijn we bevriend geraakt. Nee, ik wil alleen even aanstippen dat het mooi is wanneer iemand die compromisloos voor zijn diepste intuïties kiest, als het ware gelijk krijgt van het leven.

Je zult ze de kost moeten geven, al die dromers die iets moois & waarachtigs van hun leven hadden willen maken, maar onderweg strandden op allerlei jamaars en jammers. Al die kleine schilders en ongelezen dichters en cafépianisten die op een gereputeerde galerie/uitgeverij/concertzaal hadden gehoopt en genoegen moesten nemen met de troostprijs van roem in eigen kring: het is een dapper, maar ook een beetje tragisch gezelschap. Daarom is het goed als iemand uit de marges weet te breken, het tot professional brengt en zijn aspiraties en talent beloond vindt met een flink publiek. En in Roeka’s geval ook nog een reeks platen, een boek met liedteksten, een Annie M.G. Schmidtprijs en een Edison. Dat hij zelf de kleine zalen wel eens zou willen inruilen voor een uitverkocht Paradiso, doet daar niets aan af. 

Alex Roeka vond zijn muzikale draai pas laat. Na een studie psychologie en enkele lange zeereizen begon hij Nederlandstalige liedjes te schrijven en werd de muziek gaandeweg zijn vaste werkterrein. Zijn luisterliedjes van het begin werden op den duur steviger en ruiger, maar zijn thematiek bleef in wezen onveranderd: het onbestemde verlangen, de wenkende vertes, het heen en weer van teleurstelling en hoop, het woelen en gloeien, het dwalen tussen liefde en eenzaamheid. Heftig maar kitschvrij.

Op Gegroefd zingt hij: ‘Er kruipt iets door mijn bloed / Dat niet kan aarden / Dat verdwijnen moet / Naar achter de wegen ginder / Naar gewoon weer alleen / Het is daar niet veel anders ginder / Maar toch moet ik erheen.’

Altijd maar die honger naar ginder. Het is romantiek in zijn kern. Houen zo, zou ik zeggen als het niet overbodig was: hij kan niet anders.


 

vrijdag 5 oktober 2012

Hou de kerken toch open


Sinds een maand is het Nederlands Philharmonisch Orkest/Nederlands Kamer Orkest onderdak in de Majellakerk in de Amsterdamse Indische Buurt. Dat is goed nieuws voor het orkest, dat er een bijzondere eigen behuizing heeft gekregen, en voor de voormalige katholieke kerk, die op de nominatie stond voor sloop maar aan een nieuw leven kon beginnen. De nieuwe bewoner wil dat de NedPhO-koepel ook weer een buurtfunctie krijgt en gaat proberen allerlei groeperingen uit de samenleving met muziek in aanraking te brengen.

In mijn woonplaats gaan de komende jaren tien van de negentien rooms-katholieke kerken op slot. Een trend die zich overal in het land afspeelt. De kerkgang daalt, net als het aantal priesters, en de onderhoudskosten zijn niet meer op te brengen.

Wat er met die vaak markante kerkgebouwen gaat gebeuren, is vaak nog niet duidelijk. Hopelijk krijgen ze net als de Majellakerk een zinnige bestemming en worden ze niet, zoals wel eens voorkomt, verkwanseld aan een koopman die er een tapijthal in begint of aan een farizeïsch advocatenkantoor. Als ze al niet worden gesloopt omdat zich geen koper aandient.

Een nog functionerende kerk wordt steeds meer een schaars verschijnsel in onze steden en dorpen. Daarbij gaat het niet alleen om het godshuis zelf. Eeuwenlang impliceerde een kerk een plein met een pastorie, een patronaatsgebouw voor jeugd- en buurtwerk en een kroeg waar het kerkvolk na de zondagse mis weer fris aan de zonde kon beginnen en de R.K. Harmonie St. Caecilia in de achterzaal voor de processie oefende.

Fysiek zal dat kerkplein niet snel veranderen, maar het raakt wel zijn sociologische betekenis kwijt. De samenleving is erbij gebaat dat rond dat oude kerkplein nieuwe, eigentijdse initiatieven groeien, dat mensen elkaar blijven ontmoeten om vorm te geven aan cultuur en verdieping. Of de kerk nu doorgaat als muziektempel, tentoonstellingsruimte of boekenzaak, zoals de prachtige winkel Selexyz Domicanen in Maastricht.

Zulke ‘doorstarts’ zijn veel beter dan de onttrekking van kerken aan het maatschappelijke leven door ze te slopen of er een particulier met een exotische woonwens of een gesloten firma in te huisvesten. Met zulke vormen van teloorgang vervliegen plekken van fluistering en inspiratie temidden van het stadsgewoel, en dat is – om in stijl te blijven – eeuwig zonde. Als het echt niet anders kan, maak er dan laaggeoutilleerde en door vrijwilligers bijgehouden stiltehuizen van. Met hun bijzondere architectuur vol hoogte en diepte en hun daglicht dat door glas-in-lood wordt gefilterd, kunnen ze ook goddelozen inspireren om de hectiek van alledag even te ontlopen, om even te overdenken, te mediteren, of gewoon maar wat te dagdromen.

 

 

woensdag 3 oktober 2012

Een waarheid als een koe met spuigaten



 
Als mijn kleindochtertje over de vloer is, vraagt ze steevast of we naar de boerrij gaan om koeën te kijken. Fascinerend vindt ze die, de runderen van de biologische stadsboerderij. Ik niet minder, want het dagelijkse leven biedt maar zelden een tête-à-tête met een koe. Daarvoor zijn we te ver verwijderd geraakt van de agrarische samenleving die Nederland niet eens zo lang geleden nog was.

In de taal van alledag loeit het niettemin nog van de koeien. Dagelijks keuvelen we over koetjes en kalfjes, halen we oude koeien uit de sloot om die een haas te laten vangen, debiteren we waarheden als koeien en beloven we elkaar koeien met gouden horens. In het verlengde daarvan hebben we al dan niet goed geboerd, spannen we de paarden achter de wagen, zullen we dat varkentje even wassen (maar niet in de zwijnenstal), gaan we met de kippen op stok en sparen we de kool en de geit. 

Zo komen er veel uitdrukkingen uit werelden waar we amper nog weet van hebben. Wie ziet de spuigaten voor zich, waar ‘het’ vaak uit loopt? Waar koop je pluimen om op een hoed te steken? Is een doopceel een drug? Wie is Jetje, waar ‘m van gegeven wordt? Bestaan er nog scepters en hoe zwaai je ermee? Waarom is de draad rood? Wat is het apezuur waarnaar we ons zoeken? Waarom is een klontje net zo klaar als Kees?  

Wat net zo naar de verleden tijd klinkt, is de taal van de kruiswoordpuzzel. Bij meisjesnamen gaat het in puzzels vaker om Marijke en Miep dan om Nebahat of Esmée. Het onderwijs bestaat nog steeds uit de Huishoudschool en de LTS. Van beroep is men smid of paardenslager. Wat landen betreft, blijven Thailand en Taiwan hardnekkig Siam en Formosa heten. Qua hobby’s komen we steevast uit bij met modelbouw en figuurzagen. En Amerikaanse schrijvers heten Poe of Hemingway en nooit Bret Easton Ellis.

Het puzzelen zelf, trouwens, raakt misschien ook op leeftijd, want ik vraag me af of twintigers en dertigers nog puzzelen – in het wild zie ik het nooit. Jammer, want puzzelen is een vorm van gesofisticeerd niksen en zoals u weet (zie http://www.hpdetijd.nl/2012-08-21/lang-leve-de-lanterfant-en-de-flierefluit/) , gaat er weinig boven een poosje niksen op z’n tijd. Maar een nadeel van het niksen, het lanterfanten, het lummelen, het straatslijpen, is dat het gaat vervelen. Dan wordt het tijd voor een bezigheid die een element van pauzeren in zich heeft zonder dat we echt iets om handen hebben. Zo, stel ik me voor, is het puzzelen uitgevonden.

De puzzel heeft natuurlijk concurrentie gekregen van Wordfeud, realiseer ik me. En één blik op de woordengenerator van Wordfeud leert dat ook in dat spel de archaïsche woorden nog helemaal in tel zijn. 
 
Kortom, we kunnen nòg zo bijdetijds doen, in onze taal putten we volop uit het verleden. Maar goed ook, want geen vandaag zonder gisteren.