Zo lag ik opnieuw in het ziekenhuis, en weer op een kamer
met uitzicht op de hoofdingang. Vijf maanden geleden was ik gestationeerd op de
kamer hiernaast, waar ik zo vaak uit het raam zat te staren dat ik er een
stukje aan overhield: De man voor het raam. En nu dwaalden mijn ogen andermaal rond tussen al die
naamlozen die hier arriveerden of vertrokken.
Was er vorige keer sprake van een uitgestulpt bloedvat
dat een stent behoefde, dit maal bleek die stent verstopt te zijn geraakt en
ging de chirurg een omleiding aanbrengen. De operatie verliep voorspoedig. Na
24 uur verplichte bedrust stond ik weer voor het raam. De eerste persoon die me
opviel, dat kon ook moeilijk anders, was een ongelooflijk dikke vrouw die
wijdbeens op een bankje een sigaret zat te roken. Van de correcte gemeente mag
je niet vergapen aan zulke medemensen, die immers een probleem hebben, maar ik kon het lonken niet laten en moest het
allemaal zien: die heuvelrij aan onderkinnen, de uiergrote borsten die
werkelijk op haar knieën rustten, het kolossale middel van een omvang die bijna
heel het bankje vulde en me deed huiveren.
Mijn aandacht werd afgeleid toen er een bezoeker mijn
kamer binnenkwam. Het bleek mijn uroloog, met wie ik wegens een riskant ongerief
al heel wat uren heb versleten. Hij liep af op een medepatiënt. Ik knikte gedag
toen hij me aankeek, maar hij reageerde niet, ook niet toen hij de kamer weer
verliet – totaal verzonken natuurlijk in de diepere beginselen van de
geneeskunde van de onderbuik. Het kon ook zijn dat hij in een flits oordeelde dat
ik niet op zijn lijstje stond en vandaag dus niet bestond. Maar een vakman, dat
moet gezegd.
Pal naast de entree stopte een politieauto – de wouten
kwamen vast een zieke boef ondervragen. Natuurlijk, waarom zouden hier niet ook
boeven liggen? Naast advocaten, rectrices, metselaars, leden van de Raad van
Bestuur, popartiesten, hoogleraren, koffiejuffrouwen, middenstanders en
prostituees. Er lagen hier te dikke en te dunne mensen, lui met lastige longen,
haperende harten en beroerde darmen, eenbenigen, mensen die de weg kwijt waren,
kakelverse moeders en stervenden. De één had iets ongevaarlijks maar praatte
alsof ze al bijna dood was, een tweede lachte zijn kanker weg en die stille in
de hoek verbeet zijn leed in stilte. Zo’n ziekenhuis was een medische en
sociologische encyclopedie.
Toen kwam er op het voorplein met elegante tred een vrouw
aangewandeld. Die ging haar partner ophalen, wist de man voor het raam. Hij kreeg gelijk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten